Chronologische geschiedenis van het waterpolo
1988 - Olympische Spelen van Seoel
Op de Spelen van Seoel werden de twaalf deelnemende landen over twee groepen verdeeld :
• Groep A: Australië, Frankrijk, Italië, USSR, West-Duitsland en Zuid-Korea
• Groep B: China, Griekenland, Hongarije, Joegoslavië, Spanje en Verenigde Staten
De twee beste landen van iedere poule plaatsten zich voor de halve finales, de nummers 3 en 4 speelden in groep D om de 5de t/m 8ste plaats, de nummers 5 en 6 in groep E om de 9de t/m 12de plaats. Voor de plaatsingsgroepen D en E telden ook de onderlinge resultaten uit de voorronde mee.
Voorronde
Groep A
Italië – Sovjet-Unie: 9-9 (2-3, 1-2, 3-2, 3-2)
Frankrijk – Zuid-Korea: 16-5 (3-0, 4-1, 3-1, 6-3)
Australië – West-Duitsland: 11-13 (4-4, 1-2, 3-3, 3-4)
Zuid-Korea – Italië: 1-11 (0-5, 1-2, 0-1, 0-3)
Frankrijk - West-Duitsland: 9-10 (2-2, 3-3, 1-2, 3-3)
Australië - Sovjet-Unie: 4-11 (3-3, 0-1, 0-2, 1-5)
Zuid-Korea - West-Duitsland: 2-18 (0-5, 1-3, 0-6, 1-4)
Australië – Italië: 5-7 (1-1, 0-3, 2-2, 2-1)
Frankrijk - Sovjet-Unie: 4-18 (2-5, 0-4, 1-5, 1-4)
Italië - West-Duitsland: 7-10 (2-4, 3-2, 1-2, 1-2)
Australië – Frankrijk: 7-6 (3-1, 1-1, 2-0, 1-4)
Zuid-Korea - Sovjet-Unie: 4-17 (1-6, 1-3, 1-2, 1-6)
Frankrijk – Italië: 8-14 (3-3, 2-3, 1-3, 2-5)
Australië - Zuid-Korea: 13-2 (3-0, 2-0, 3-1, 5-1)
Sovjet-Unie - West-Duitsland: 8-9 (4-2, 0-3, 1-4, 3-0)
Groep B
Hongarije – Griekenland: 12-10 (5-1, 2-3, 3-2, 2-4)
Verenigde Staten – Joegoslavië: 7-6 (1-1, 1-1, 2-2, 3-2)
China – Spanje: 6-13 (1-4, 1-3, 2-2, 2-4)
Griekenland – China: 10-7 (3-1, 1-2, 4-3, 2-1)
Verenigde Staten – Spanje: 7-9 (1-3, 1-0, 2-3, 3-3)
Hongarije – Joegoslavië: 9-10 (1-3, 3-1, 1-4, 4-2)
Verenigde Staten – China: 14-7 (4-3, 4-3, 3-1, 3-0)
Griekenland – Joegoslavië: 7-17 (1-6, 0-3, 3-5, 3-3)
Hongarije – Spanje: 6-6 (0-3, 3-1, 2-1, 1-1)
Verenigde Staten – Griekenland: 18-9 (5-3, 5-1, 4-4, 4-1)
Hongarije – China: 14-7 (4-2, 3-0, 4-2, 3-3)
Spanje – Joegoslavië: 8-10 (0-4, 3-2, 2-2, 3-2)
Griekenland – Spanje: 9-12 (1-3, 3-3, 4-2, 1-4)
Verenigde Staten – Hongarije: 10-9 (2-1, 1-2, 2-3, 5-3)
China – Joegoslavië: 7-17 (1-5, 3-1, 1-6, 2-5)
Finale
Groep D
Italië – Hongarije: 9-9 (2-1, 1-2, 2-4, 4-2)
Australië – Spanje: 8-7 (2-0, 1-3, 3-0, 2-4)
Australië – Hongarije: 5-13 (2-2, 1-3, 1-3, 1-5)
Italië – Spanje: 9-11 (3-2, 4-2, 1-4, 1-3)
Groep E
Frankrijk – China: 11-4 (4-0, 3-2, 1-2, 3-0)
Zuid-Korea – Griekenland: 7-17 (1-5, 1-3, 2-5, 3-4)
Zuid-Korea – China: 7-14 (2-2, 2-4, 1-2, 2-6)
Frankrijk – Griekenland: 7-10 (3-4, 2-4, 0-1, 2-1)
Halve Finale
West-Duitsland – Joegoslavië: 10-14 (2-3, 3-3, 2-3, 3-5)
Sovjet-Unie – Verenigde Staten: 7-8 (1-1, 2-3, 2-3, 2-1)
Bronzen finale
West-Duitsland – Sovjet-Unie: 13-14 (1-5, 6-2, 4-4, 2-3)
Gouden finale
Joegoslavië – Verenigde Staten: 9-7 (1-2, 1-2, 3-1, 1-1, 3-1)
In de voorronde won een sterk Duitsland in groep A alle wedstrijden. In groep B ging het er spannend aan toe. Op de openingsdag speelden de Verenigde Staten en Joegoslavië een herhaling van de finale van vier jaar voordien. Nu trokken de Amerikanen echter met 7-6 aan het langste eind, maar 's anderendaags verloren ze verrassend met 9-7 van Spanje. Omdat de Spanjaarden 6-6 gelijk speelden tegen Hongarije en 8-10 klop kregen van Joegoslavië vielen ze uit de halve finale. In die halve finales nipte 7-8 winst van de Amerikanen tegen Rusland, terwijl Joegoslavië de Duitsers met 14-10 afdroogde.
Opnieuw dus een finale Joegoslavië-USA met opnieuw Joegoslavische winst: 9-7. Halfweg stonden de Yankees nochtans 2-4 voor, in het derde kwartje kwamen de Joegoslaven op gelijke hoogte (5-5) en ook geen verschil in het laatste kwartje (6-6). Verlengingen dan maar en daarin was Joegoslavië de betere. Ze scoorden drie doelpunten in 3 minuten en 35 seconden tijd en daarmee was het spel gespeeld. De Joegoslaven werden voor de tweede maal door coach Ratko Rudic (1948-) naar het goud geleid, maar Rudic zou de twee volgende Spelen de Amerikanen onder zijn hoede nemen. Voor het brons versloeg de Sovjet-Unie Duitsland met 14-13.
Joegoslavië: Deni Lusic (1962-), Dragan Andric (1962-), Veselin Duho (1960-), Ratko Rudic (1948-), Renco Posinkovic (1964-), Igor Milanovic (1965-), Aleksandar Sostar (1964-), Tomislav Paskvalin (1961-), Mislav Bezmalinovic (1967-), Dubravko Simenc (1966-), Goran Radenovic (1966-), Igor Gocanin (1966-), Mirko Vicevic (1968-) en Perica Bukic (1966-).
Aleksandar Šoštar (1964-) verdedigde het doel bij Joegoslavië, twaalf jaar later in Sydney won hij met zijn team brons. In totaal werd hij driemaal geselecteerd: 1988, 1996 en 2000.
Deni Lušic (1962-) verdiende een Olympische selectie in 1984 en 1988, met twee gouden plakken als resultaat. In 1986 werd bovendien de wereldtitel binnengehaald, terwijl in 1985 en in 1987 zilver het resultaat was op het EK. Lušic werd 63 maal opgeroepen voor het nationale team, speelde bij Hadjuk Split en ook een tijdje bij het Italiaanse Arenzano.
Dubravko Šimenc (1966-) werd voor de Spelen van 1988, 1996, 2000 en 2004 opgeroepen. Zijn vader Zlatko (1938-) won in 1964 zilver met de Joegoslavische waterpoloploeg in Tokio en schopte het later tot Professor aan de Faculteit Kinesiologie. Šimenc's moeder speelde volleybal. Hijzelf startte in 1975 met water polo en hij won zilver op het EK 1985. Met Mladost Zagreb haalde hij de wereldtitel in Madrid. Hij was fel gegeerd als speler en versleet een hele reeks ploegen. Van 1975 tot 1992 speelde hij voor Mladost Zagreb, daarna een seizoen voor Jadran Spalato. Tijd om naar Italië te vertrekken moet hij toen gedacht hebben, want achtereenvolgens was hij lid van Volturno (1992-1993), Simply Pescara (1993-1994), Como (1994-1995) en opnieuw Simply Pescara (1995-1996). Daarna ging de reis op en af: POŠK (1996-1998), Mladost Zagreb (1998-2000), Savona (2000-2002), Mladost Zagreb (2002-2003), Chiavari (2003-2004), Bissolati Cremona (2004-2005) Bogliasco (2005-2006) en tenslotte Medvešcak (2006-2007)
Tomislav Paškvalin (1961-) hielp mee goud veroveren op de Spelen van 1984 en 1988. Hij werd 285 keer opgeroepen voor het nationale zevental van Kroatië en 66 keer voor het Joegoslavische team. In clubverband speelde hij voor Betine, het Joegoslavische Maldost Zagreb, het Italiaanse Pro Recco en eveneens in Italië voor Brescia. Nadien verhuisde hij naar het Franse Nice om zijn sportcarrière af te sluiten bij Centar Zagreb. Hij werd directeur van het Kroatische Olympisch Centrum Bjelolasica, lid van de Croatian Water Polo Federation, vice-president van het Kroatisch Olympisch Comité, Voorzitter van de waterpoloclub Medvešcak en lid van de commissie voor kapitale projecten van de stad Zagreb.
Ook Veselin Ðuho (1960-) en Dragan Andric (1962-) verdienden een Olympische selectie in 1984 en 1988
Bij de winnende Joegoslaven Perica Bukic (1966-) in de ploeg, die van 2003 tot 2008 Kroatisch parlementslid was. Hij werd door de bondscoach geselecteerd voor de Spelen van 1984, 1988 en 1996. Hij studeerde af aan de Universiteit van Zagreb met een mastertitel economie. Tijdens zijn sportieve loopbaan speelde hij voor Solaris Šibenik, Mladost Zagreb en Jadran Split. Later werd hij sportdirecteur bij Mladost Zagreb en in 2004 voorzitter van de Kroatische Waterpolofederatie.
Igor Milanovic (1965-), één der beste spelers ooit, speelde liefst twintig jaar in competitie. In die periode sprokkelde hij 349 selecties voor de nationale ploeg en scoorde hij voor dat team alleen 540 doelpunten. Twee keer Olympisch goud, twee keer wereldkampioen en twee keer winnaar van de FINA cup. Op clubniveau speelde hij bij Partizan Belgrado, Roma, Crvena zvesda, Mladost en Cataluna. Olympische selecties in 1984, 1988 en 1996. Daarna werd hij coach van VK Partizan Belgrado.
Mirko Vicevic (1968-) nam deel aan de Spelen van 1988 en 1996. In 1986 en 1991 was hij van de partij toen goud gewonnen werd op het WK en in 1989 en 1991 hielp hij mee de Europese titel te winnen. Dat hij slechts tweemaal werd opgeroepen is te wijten aan het uiteenvallen van Joegoslavië, hij was namelijk afkomstig van Servië-Montenegro.
De Verenigde Staten: Mike Evans (1960-), Alan Mouchewar (1960-), Chris Duplanty (1965-), Terry Schroeder (1958-), Craig Wilson (1957-), Jeff Campbell (1962-), Peter Campbell (1960-), James Bergeson (1961-), Steve Heaston, Doug Kimbell (1960-), Craig Klass (1965-), Greg Boyer (1958-), Kevin Robertson (1959-) en Jody Campbell (1960-).
Craig Wilson (1957-) werd door de Amerikaanse coach uitverkoren voor de Spelen van 1984, 1988 en 1992. Tijdens de twee eerste edities won hij met het zevental zilver. Met zijn enorme armspan van meer dan 2 meter ranselde hij heel wat quasi gemaakte doelpunten uit zijn kooi. In totaal speelde hij 211 wedstrijden voor de Amerikaanse ploeg. Wilson leidt nog steeds het keepersklassement aller tijden met 88 reddingen tijdens de Spelen van 1992 in Los Angeles, een efficiëntie van 70%. Tijdens de Spelen van 1988 in Seoel ranselde hij 68 gemaakte goals uit zijn doel, tien meer dan de Spaanse goalie Jesus Rollan (1968-2006). Wilson speelde twee jaar in de Italiaanse profliga, hij tekende een contract bij het Siciliaanse Ortegia. Elke wedstrijd van dat zevental werd bijgewoond door 10.000 supporters en uitgezonden via radio en TV. Nadien werd hij zwermcoach van zowel de mannen- als de vrouwenploeg van de University of California, Santa Barbara.
Kevin Robertson (1959-), George Campbell (1960-) en Jody Campbell (1960-) waren Olympisch actief in 1984 en 1988.
Terry Schroeder (1958-) was kapitein van het Amerikaanse team in 1984, 1988 en 1992 en leidde zijn manschappen naar het zilver in 1984 en 1988. Deze arts was een echte sportamateur, want beroepshalve was en is hij nog steeds chiropractor, en dat bleek een erfelijke belasting. Want buiten vader en grootvader zijn er nog 59 andere chiropractors in de familie, waaronder zijn vrouw Lori, zijn dochters Leannan en Sherdian, zijn broer en zuster, zeven neven en een schoonbroer. Binnen de ploeg was hij niet alleen kapitein maar ook de spelbepalende figuur en meestal ook de topscoorder. En dat veertien jaar lang. Bovendien verzorgde hij niet alleen zijn eigen ploegmaats, maar ook tegenstrevers. Voor deze Spelen in eigen land stond hij model voor één van de bronzen beelden die het Olympisch stadion sierden. Hij trainde het waterpoloteam van de Universiteit van Pepperdine, maar sedert juni 2007 is hij de hoofdcoach van het nationale mannenteam.
Doug Kimbell (1960-) en de in Duitsland geboren Craig Klass (1965-) kregen ook een uitnodiging voor de Spelen van 1992 in Barcelona.
Chris Duplanty (1965-) was slechts reserve goalie en speelde in Seoel amper 34 seconden. De twee volgende Spelen was het echter bingo, hij verdedigde niet alleen het Amerikaanse doel, maar was ook teamkapitein. In 1996 kreeg hij de onderscheiding 'Most Dominant Goalie'. Geboren in Californië, studeerde hij in 1984 af aan de Punahou School op Honolulu. Met zijn schoolteam had hij op vier jaar tijd drie staatskampioenschappen gewonnen. Liefst vier Universiteiten wilden hem binnenhalen USC, UCLA, Stanford en UC Berkeley, Duplanty koos uiteindelijk voor UC Irvine, waarmee hij in 1987 het nationaal kampioenschap won. Bovendien trainde het met nationale team in Newport Beach, dat in de onmiddellijke omgeving lag. Op die trainingen gaf hij altijd present. Niet eens geselecteerd speelde hij voor ballenjongen, de jongens in het water vroegen hem zelfs wat hij kwam doen, het was tenslotte vrijdagavond en dat betekende 'stappen'. Op één van de trainingen gaf de nationale goalie forfait, de coach vroeg Duplanty om in te springen. En vanaf toen ging hij steil opwaarts, enkele maanden later was hij lid van het nationale zevental. In 1992 in Barcelona mocht hij al wat meer meedoen, maar de grote doorbraak kwam nog eens vier jaar later in eigen land.
Mike Evans (1960-) werd opgeroepen voor de Olympiades van 1988, 1992 en 1996.
Sovjet-Unie: Yevgeny Sharanov (1958-), Nurlan Mendygaliyev (1961-), Yevgeny Grishin (1959-), Aleksandr Kolotov (1964-), Sergey Naumov (1962-), Viktor Berendyuga (1962-), Sergey Kotenko (1956-), Dmitry Apanasenko (1967-), Giorgi Mshvenieradze (1960-), Mikhail Ivanov (1958-), Serghei Marcoci (1963-), Mykola Smyrnov (1961-) en Mikheil Giorgadze (1961-).
Een eerste selectie voor de Russische doelman Evgeni Sharonov (1958-), door de boycot van 1984 had hij de Spelen in LA gemist, maar nu was hij erbij net als vier jaar later. In 1982 vierde hij mee op het WK, in 1983, 1985 en 1987 was hij van de partij toen zijn ploeg Europees goud won. Sharonov begon op 14-jarige leeftijd met waterpolo tijdens de Jeugdspartakiade, waar hij meteen tot beste keeper van het tornooi werd uitgeroepen. Hij groeide uit tot één der beste goallies ter wereld en dat leverde hem tijdens het WK van 1982 in Guayaquil de titel ‘beste speler van het tornooi' op. Tijdens het EK van 1987 in Straatsburg bezorgden zijn enorme reflexen de Sovjet Unie het goud. Sharonov werd beloond met de titel 'Swimming World’s Male Water Polo Player of the Year'. In 1992 hing hij zijn muts aan de haak en werd hij Vice President van de Russische Waterpolo Federatie en in 1996 lid van het Technische Waterpolo Comité van de FINA.
Olympische selecties voor Sergei Kotenko (1956-) in 1976, 1980 en 1988. Kotenko studeerde af aan de Universiteit van Moskou en week uit naar de Verenigde Staten waar hij nu aan de Universiteit van New Jersey een autoriteit is op het vlak van kankeronderzoek.
Olympische deelnames voor Yevgeny Grishin (1959-) en Mikhail Ivanov (1958-) in 1980 en 1988.
Aleksandr Kolotov (1964-) Sergey Naumov (1962-) en Sergey Markoch (1963-) werden geselecteerd voor de Spelen van 1988 en 1992.
Georgy Mshveniyeradze (1960-) werd geselecteerd voor de Olympiades van 1980 en 1988. Zijn broer Nugzar Mshveniyeradze (1952-) was in 1976 van de partij terwijl hun vader P'et're Yakovlevich (1929-2003) de Sovjet kleuren verdedigde op de Spelen van 1952, 1956 en 1960.
Dmitry Apanasenko (1967-) kreeg selecties in de bus voor 1988, 1992 en 1996. Van 1983 tot 1991 speelde hij voor Dinamo Moskou, waarmee hij twee Russische titels vierde met in 1984 ook de Europacup voor bekerhouders. Voor de Russische nationale ploeg speelde hij van 1986 tot 1996. In 1986 was hij er bij toen de Russen brons haalden op het WK in Madrid en in 1987 hetzelfde eremetaal op het EK. Hij speelde ook zeven haar in het buitenland, in 1992 bij het Italiaanse Poseidon, in 1993 en 1995 bij het Franse Nice, van 1996 tot 2000 bij het Griekse Chios en Panathinaikos Athene. In totaal zou hij in officiële wedstrijden tweeduizend keer gescoord hebben.
Sergey Kotenko (1956-) tekende present op de Spelen van 1976, 1980 en 1988. Hij was aangesloten bij Dynamo Almaty uit Kazakhstan.
West-Duitsland: Peter Röhle (1957-), Dirk Jacoby (1962-), Frank Otto (1959-), Uwe Sterzik (1966-), Armando Fernández (1955-), Andreas Ehrl (1965-), Ingo Borgmann (1965-), Rainer Osselmann (1960-), Hagen Stamm (1960-), Thomas Huber (1963-), Dirk Theismann (1963-), René Reimann (1967-) en Werner Obschernikat (1955-).
Het Duitse zevental steunde op het kunnen van Hagen Stamm (1960-), de beste Duitse speler van de laatste 20 jaar. In Los Angeles was brons het eindresultaat, maar nadien ging het bergafwaarts. Nadat de ploeg zich niet voor de Spelen van Sydney kon kwalificeren, werd Stamm bondstrainer en met succes, want in Athene 2004 was de ‘Mannschaft’ er opnieuw bij. Met de vijfde plaats als eindresultaat. Bovendien was hij voorzitter van zijn thuisploeg Wasserfreunde Spandau 04, waar zijn zoon Marko (1988-) één van de vedetten werd en in 2008 werd opgeroepen voor Olympische deelname in Beijing.
Vier selecties voor Peter Röhle (1957-): 1976, 1984, 1988 en 1992. Hij is de meest succesvolle Duitse waterpolospeler met liefst 47 titels als speler en vijf als trainer. Ook hij maakte deel uit van Wasserfreunde Spandau 04, waarmee hij tussen 1979 en 1997 18 titels binnenhaalde. Won met Duitsland, buiten het Europees brons 1995 alle medailles die de Germanen de laatste twintig jaar binnenhaalden: twee Europese titels (1981 en 1989), Olympisch brons in 1984, goud op de Wereldcup van 1985, Europees brons in 1985. Met Spandau won hij onder drie verschillende trainers, (Balen, Gassmann en Rusoran) vier keer de Europacup voor landskampioenen en tweemaal de LEN-Supercup. Na zijn spelersloopbaan werd hij trainer van Spandau en in 2010 haalde hij met dat zevental zijn 26ste titel binnen.
Werner Obschernikat (1955-) werd opgeroepen voor de Spelen van 1976, 1984 en 1988. Zijn vader Alfred Obschernikat (1926-) verdedigde de Duitse kleuren op de Spelen van 1956.
Frank Otto (1959-) werd opgeroepen voor de Spelen van 1984, 1988 en 1992. Hij speelde vanaf zijn jeugd voor Wasserfreunde Spandau 04 Berlin. Tussen 1976 en 1984 werden zes Duitse titels gewonnen, zes Duitse bekers en zes Duitse Super Cups. In 1982 kwam daar de Europabeker bij tegen het Russische Alma Ata. In 1985 verhuisde hij voor drie seizoenen naar het Italiaanse Rari Nantes Camogli, waar hij een profcontract tekende. Na die periode kwam hij terug naar Duitsland om bij SV Cannstatt te spelen. Met 500 internationale wedstrijden in de nationale ploeg is Frank Otto Duits recordhouder qua selecties. Zijn palmares toont twee Europese titels (Split 1981 en Bonn 1989), Olympisch brons in Los Angeles 1984, brons op het WK van Guayaquil 1982, Europees brons in Sofia 1985, goud tijdens de Wereldcup in Duisburg 1985, zilver op de Wereldbeker in Malibu/Californië 1983 en brons op de Wereldbeker in Thessaloniki 1987. Otto nam deel aan vier WK's, zeven EK's en zes Wereldbekers. Bij SV Cannstatt was hij van 1994 tot 1999 clubvoorzitter.
Armando Fernandez Alatorre (1955-) scoorde in 1972 tijdens de Spelen van München 11 van de 25 Mexicaanse doelpunten. Vier jaar later in Montreal was hij opnieuw van de partij en nette hij 16 van de 36 Mexicaanse treffers. Tussen 1971 en 1978 had hij 223 selecties verdiend. Na het WK van 1977 bleef hij achter in Berlijn en speelde hij één seizoen bij Honved Boedapest. In 1979 trok profclub Wasserfreunde Spandau 04 hem aan en met die Berlijnse ploeg won hij 12 achtereenvolgende Duitse titels. In 1982, 1984, 1985 en 1988 werd ook de Europabeker voor landskampioenen aan de trofeeënkast toegevoegd. In 1992 speelde hij zijn laatste Duits seizoen bij Delphin Wüppertal. In 1984 had hij zich tot Duitser laten nationaliseren en werd hij voor Duitsland geselecteerd voor de Spelen van 1984 en 1988. Het grootste succes was het brons tijdens de Olympiade van 1984 en hetzelfde eremetaal op het EK één jaartje later.
Thomas Huber (1963-) werd geselecteerd voor de Spelen van 1984 en 1988. Huber begon zijn carrière bij SV Cannstatt, maar wisselde in 1987 naar ASC Duisburg, waarmee hij in 1989 de Duitse beker won.
Rainer Osselmann (1960-) werd voor de Spelen van 1984 en 1988 gekozen. Hij was de zoon van Friedhelm Osselmann (1934-), actief op de Spelen van 1956 en 1960, en Birgit Klomp (1940-) die in 1956 de finales 100 en 4 x 100m vrij gezwommen had. In 1989 werd het Duitse zevental Europees kampioen in Bonn, nadat Rainer Osselmann tijdens de verlengingen tegen Joegoslavië de winnen goal lukte met een fenomenaal afstandsschot, waartegen Alexander Sostar (1964-), de Joegoslavische doelverdediger van wereldklasse, geen enkel verhaal had. In totaal speelde Osselmann 312 wedstrijden voor het nationale zevental, maar na het WK van 1991 in Perth kreeg hij hommeles met enkele bestuurslui en bedankte hij voor verdere selecties
Dirk Theismann (1963-) werd uitverkoren voor de Olympiades van 1984, 1988 en 1992. Tot 1987 speelde hij voor SC Rote Erde Hamm, daarna wisselde hij naar Wasserfreunde Spandau Berlin, waarmee hij in 1987 zijn eerste Duitse titel haalde en één jaartje later zelfs Europees kampioen werd. De linkshandige was de Duitser met veruit het hardste shot.
De in Tsjechië geboren Uwe Sterzik (1966-) nam deel aan de Spelen van 1988, 1992 en 1996. In 1997 speelde hij één seizoen bij het Spaanse CN Martianez Tenerife, daarna startte zijn trainerscarrière. In 1998 werd hij nationaal trainer van de Duitse ploeg, maar na twee jaar kreeg hij zijn ontslagbrief omdat hij het team niet voor de Olympische Spelen kon kwalificeren. Hij trok naar Zwitserland en trainde er SC Horgen, dat hij in 2001 naar de Zwitserse titel voerde.
Selecties voor Ingo Borgmann (1965-) in 1988, 1992 en 1996, die in clubverband uitkwam voor ASC Duisburg. De 1m96 grote doelverdediger werd 75 keer geselecteerd voor de Duitse ploeg en werd in 1988 uitgeroepen tot Wasserballer des Jahres. Hij woonde samen met Britta Dahm (1968-), die in 1988 met de Duitse estafetteploeg op de Spelen van Mexico zevende eindigde in de finale van de 4 x 100m wisselslag.
En ook René Reimann (1967-) kreeg selecties in de bus voor de Spelen van 1988, 1992 en 1996. Als jeugdspeler wisselde hij van SC Wedding naar Wasserfreunde Spandau 04. Met dat team won hij achte Duitse titels en zes Duitse bekers, daar bovenop drie Europabekers voor Landskampioenen en twee keer de LEN-Supercup. Na de Spelen van 1992 verhuisde hij naar Delphin Wuppertal, waarmee hij in 1993 de Duitse beker haalde, daarna naar Rote Erde Hamm en tenslotte naar het Spaanse Tenerife. Hij was kapitein van het Duitse zevental.
Hongarije: Péter Kuna (1965-), Gábor Bujka (1961-), Gábor Schmiedt (1962-), Zsolt Petöváry (1965-), István Pintér (1961-), Tibor Keszthelyi (1960-), Balázs Vincze (1967-), Zoltán Mohi (1967-), Tibor Pardi (1967-), László Tóth (1968-), András Gyöngyösi (1968-), Zoltán Kósz (1967-) en Imre Tóth (1963-).
Péter Kuna (1965-) verdedigde het Hongaarse doel tijdens de Spelen van 1988, 1992 en 1996, spijtig genoeg voor hem zonder podiumplaatsen te halen. Hij fungeerde als speler-trainer bij de Zwitserse kampioen SC Horgen, verhuisde daarna naar Galatasaray Istambul.
Gábor Schmiedt (1962-) en Zsolt Petováry (1965-) (foto) werden in 1988 en 1992 geselecteerd.
Balázs Vincze (1967-) maakte de Spelen mee van 1988, 1992 en 1996. Tussen 1987 en 2000 werd hij 358 keer opgeroepen voor het Hongaarse zevental. Van 1977 tot 1996 speelde hij voor UTE Boedapest, van 1996 tot 2000 bij het Joegoslavische Becej, daarna één seizoen bij het Turkse Galatasaray. In 2005 werd hij hoofdcoach bij BVSC Boedapest. In totaal werd hij vijf keer Hongaars kampioen, won hij drie Hongaarse bekers, vijf Joegoslavische titels en twee Turkse. Vanaf 2003 was hij turnleraar aan de Eötvös Lóránd Academy of Sport Science, waar hij de specialist waterpolo was.
László Tóth (1968-) was erbij in 1988, 1992 en 1996.
András Gyöngyösi (1968-) werd voor de Spelen van 1988, 1992 en 1996 uitverkoren. Hij speelde achtereenvolgens voor Ferencvárosi TC Budapest, het Italiaanse Pro Recco en BVSC Budapest.
Zoltán Kósz (1967-) nam als polospeler aan drie Olympiades deel, die van 1988, 1996 en 2000. In 1993 werd bij hem de ziekte van Crohn vastgesteld, maar na een operatie herstelde hij van de ziekte en ging weer waterpoloën. In de competitie kwam Kósz uit voor Vasas Sport Club en Ferencvárosi Torna Club. Zijn carrière werd ook door heel wat knieperikelen geremd.
Imre Tóth (1963-) was van de partij in 1988 en 1992
Spanje: José Antonio Rodriguez (1967-), Jesús Miguel Rollán Prada (1968-2006), Miguel Chillida (1963-), Miguel Pérez (1967-), Manuel Estiarte (1961-), Pedro Robert (1956-), Jordi Payà (1963-) José Antonio Rodriguez (1967-), Jordi Sans (1965-), Savador Gomez (1968-), Mariano Mova (1963-), Jorge Neira (1964-) en Pedro García (1968-).
Goallie Jesús Miguel Rollán Prada (1968-2006) nam vijfmaal deel aan Olympiades: 1988, 1992, 1996, 2000 en 2004. In competitie kwam hij uit voor Club Natación San Blas, Club Natación Vallehermoso, Club Natació Catalunya, de Italiaanse kampioen Pro Recco en F.C. I.E.S. Molí Del Sol. Rollán was goed bevriend met prinses Cristina van Spanje (1965-), die hij in contact bracht met haar toekomstige man Inaki Urdangarin (1968-), de Spaanse handbal international. Samen met zijn team won hij goud tijdens de Spelen in Atlanta, maar won hij ook de WK's van 1998 en 2000. Met CN Catalunya won hij zeven Spaanse titels, evenveel Spaanse bekers en in 1995 de EuropaCup. Daaraan voegde hij een tweede EuropaCup toe, toen hij in 2003 bij het Italiaanse Pro Recco speelde. Na de Spelen van 2004 trok Rollán zich terug uit de actieve sport en belandde hij in een depressie. Na een val van een balkon overleed hij in een revalidatiecentrum vlakbij Barcelona, waar hij in behandeling was voor die depressie. Waarschijnlijk pleegde hij zelfmoord.
De Spaanse ploeg eindigde net naast het podium op rang vier. Binnen die ploeg een natuurtalent, dat door heel wat kenners als de beste speler aller tijden wordt bestempeld. Hierover bestaan uiteraard de nodige discussies, maar feit is dat Manuel Estiarte (1961-) een schitterende speler was. In totaal kwam hij in 22 jaar tijd 578 keer uit voor de Spaanse nationale ploeg. Los Angeles was zijn debuut, in Barcelona veroverde hij met zijn zevental het zilver en vier jaar later in Atlanta zelfs goud. Estiarte was de enige waterpolospeler die aan zes Olympische Spelen deelnam. Zijn laatste optreden, op 38-jarige leeftijd was in 2000 in Sydney en met een totaal van 125 doelpunten is hij de topscorer op Olympische Spelen. Tijdens zijn gloriejaren woog de 1m72 grote Spanjaard slechts 62 kg. Zijn zuster Rosa (1959-) zwom met de Spaanse zwemploeg de 4 x 100m wisselslag, maar geraakte niet door de reeksen.
Twee Olympische selecties voor Marco Antonio González (1966-): 1988 en 1992. Hij speelde zijn hele loopbaan voor vier Spaanse clubs: Club Natació Barcelona, Club Natació Montjuïc, Club Natació Sabadell en Grup Excursionista i Esportiu Gironí.
Twee Olympische selecties voor Jordi Payá (1963-): 1988 en 1996 In clubverband kwam hij uit voor Club Natació Manresa en Club Natació Catalunya. Als trainer bereidde hij de Spaanse vrouwen voor op de Spelen van 2008 in Beijing.
Pedro Robert (1956-) was driemaal van de partij op Olympische Spelen: 1980, 1984 en 1988, Jorge Neira (1964-) tweemaal: in 1984 en 1988
Jordi Sans Juan (1965-) nam vijfmaal deel aan Olympiades: 1984, 1988, 1992, 1996 en 2000. Daarmee was hij samen met de Griek Georgios Mavrotas (1967-), de Brit Paul Radmilovic (1886-1968), de Braziliaan João Gonçalves Filho (1934-2010), de Hongaar Dezso Gyarmati (1927-), de Italiaan Gianni De Magistris (1950-) en ploegmaats Manuel Estiarte (1961-) en Salvador Gomez (1968-) de zevende waterpolospeler die daarin ooit slaagde. Jordi Sans Juan speelde liefst twintig jaar voor het nationale team, goed voor 483 wedstrijden en vijf Olympische Spelen. Later werd hij directeur van Unió de Federacions Esportives de Catalunya. Zijn broer Juan (1952-) verdedigde in 1972 de Spaanse kleuren op de Olympiade van München.
Salvador Gómez (1968-) werd geselecteerd voor de Olympische Spelen van 1988, 1992, 1996, 2000 en 2004. In competitieverband speelde Gómez uitsluitend in Spanje, wel bij zeven verschillende clubs: Club Natació Montjuïc, Club Natación Ondarreta Alcorcón, Club Natació Atlètic Barceloneta, Waterpolo Aguas de Valencia, Waterpolo Pla-Za Zaragoza, Club Natación Martiánez en Real Canoe Natación Club. Hij debuteerde in de nationale ploeg op het EK 1987 in Straatburg en won in Perth 1998 en Fukuoka 2000 de Wereldtitel. In zijn prijzenkast pronken zeven Spaanse titels, evenveel bekers en een Europese LEN Cup.
Pedro García (1968-) werd viermaal geselecteerd: 1988, 1992, 1996 en 2000. In zijn jeugd had hij van de verboden snoepjes en de alcohol geproefd en daarover schreef hij in 2008 het boek ‘Mañana lo dejo’ (Morgen stop ik) waarin hij het verhaal doet van zijn afkicken. Hij presenteerde bij de Spaanse TV-zender Cuatro de programma's ‘Big Brother’ en ‘El Campamento’. In dat laatste programma leert hij coaching technieken aan om conflictsituaties tussen ouders en kinderen te helpen oplossen. Hij startte op 12-jarige leeftijd met waterpolo op school in Madrid. In 1986 verhuisde hij naar Barcelona samen met zijn beste vriend Jesus Rollan (1968-2006), waar ze aansloten bij Swimming Club Catalunya. In Barcelona leefde hij zonder de minste controle in een residentie, hij stortte zich in het nachtleven en vulde zijn nachten met alcohol en drugs. Hij beterde echter zijn leven en in 2001 werd hij tot beste speler van de Spaanse liga verkozen. In totaal werd hij 565 keer opgeroepen voor net nationale zevental. Buiten zijn TV-werk was hij ook actief als therapeut in het revalidatiecentrum waar hij afkickte. Hij speelde bij de Spaanse clubs Club Natación San Blas, Club Natación La Latina, Club Natació Catalunya, Club Natació Barcelona en Club Natació Terrasa.
Italië: Paolo Trapanese (1962-), Alfio Misaggi (1959-), Andrea Pisano (1961-), Antonello Steardo (1958-), Alessandro Campagna (1963-), Paolo Caldarella (1964-1993), Mario Fiorillo (1962-), Francesco Porzio (1966-), Stefano Postiglione (1960-), Riccardo Tempestini (1961-), Massimiliano Ferretti (1966-), Marco D'Altrui (1964-) en Gianni Averaimo (1964-).
Paolo Caldarella (1964-1993) was aktief op de Spelen van 1988 en 1992. Tijdens die laatste Spelen scoorde hij zes treffers, waarvan twee in de finale tegen Spanje. Het jaar nadien stierf hij toen hij met zijn moto op een Van knalde die omkeerde op de weg. Caldarella won twee keer Europees brons (1987 en 1989) en één keer zilver in 1986. Met de 'Seven of Diamonds' won hij op de Spelen van Barcelona 1992 goud, en hetzelfde eremetaal tegen de Sovjet-Unie op het EK in Sheffield.
Alessandro Campagna (1963-) was van de partij in 1988 en 1992. Buiten het goud van Barcelona, hielp hij ook de EK's van Sheffield en Rome winnen. Na zijn sportieve loopbaan werd hij trainer van de Italiaanse jeugd en daarna trainer van de nationale ploeg waarmee hij in 2001 Europees zilver haalde. Van 2003 tot 2008 coachte hij het Griekse zevental, met als hoogtepunt het brons tijdens het WK van Montreal en brons tijdens de Wereldbeker 2004 in Long Beach en 2006 in Athene. In 2008 keerde hij terug naar het Italiaanse team dat hij naar brons coachte tijdens de Mediterane Spelen in Pescara. Op het EK van 2010 in Zagreb werd zijn Italië enkel in de finale geklopt door gastgever Croatië. In competitie speelde hij voor Roma Nuoto en Ortiga Siracusa.
Opgeroepen voor de Spelen van 1988 en 1992 is Massimiliano Ferretti (1966-) waarschijnlijk de kleurrijkste figuur van het Italiaanse waterpolo. Hij werd landskampioen met drie verschillende clubs: in 1991 en 1992 met RN Savona, in 1999 met A.S. Roma en in 2002 met Pro Recco.
Marco D'Altrui (1964-) was lid van de Italiaanse ploeg op de Olympiades van 1984, 1988 en 1992.
Andrea Pisano (1961-) en Stefano Postiglione (1960-) waren er in 1984 en 1988 ook al bij.
Mario Fiorillo (1962-) verdedigde de Italiaanse kleuren op de Spelen van 1984, 1988 en 1992. C.N. Posillipo Napoli was zijn thuisbasis.
Twee Olympische selecties voor Francesco Porzio (1966-): 1988 en 1992. Hij speelde zijn volledige loopbaan bij Posillipo, steeds aan de zijde van zijn broer Pino, waarmee hij acht bekerfinales won en de EuropaCup voor bekerhouders in 1997 en 1998. In augustus 2010 werd Porzio gearresteerd wegens dagelijkse losse handjes tegenover zijn vrouw. De onderzoekrechter dacht er echter anders over en liet hem vrij.
Alfio Misaggi (1959-) en Antonello Steardo (1958-) werden uitverkoren voor de Spelen van 1980, 1984 en 1988.
Australië: Glenn Townsend (1962-), Richard Pengelley (1950-), Christopher Harrison (1957-), Troy Stockwell (1967-), Andrew Wightman (1967-), Andrew Kerr (1954-), Raymond Mayers (1960-), Geoffrey Clark (1969-), John Fox (1963-), Chris Wybrow (1961-), Simon Asher (1967-), Andrew Taylor (1963-) en Donald Cameron (1954-).
Richard Pengelley (1950-) speelde voor de Australische ploeg op de Spelen van 1984 en 1988
Raymond Mayers (1960-), Glenn Townsend (1962-) en Chris Wybrow (1961-) (foto) waren er in 1984, 1988 en 1992 bij
Andrew Kerr (1954-) vertegenwoordigde Australië op de Spelen van 1976, 1980, 1984 en 1988. In 1973 werd Kerr aangetrokken door het NSW Open team, waarmee hij tien opeenvolgende jaren de titel won. Hij speelde er zeventien jaar, goed voor dertien Australische titels. In 1975 verdiende de 1m96 grote ‘Acre’ zijn eerste nationale selectie en hij bleef lid van dat zevental tot 1989.In 1975, 1978, 1982 en 1986 speelde hij met Australië op de WK's. Na het WK van 1978, waar hij de op één na beste scorer was, werd hij verkozen als lid van het wereldteam. In totaal verzamelde hij 470 caps in de Australische ploeg.
Troy Stockwell (1967-) (foto), Andrew Wightman (1967-), Geoffrey Clark (1969-) en Simon Asher (1967-) waren er bij in 1988 en 1992.
John Fox (1963-) 1988 en 1992. Broer van Joanne Fox (1979-) 2000 en 2004 met goud in Sydney 2000. Later coachte hij de Australische ploeg.
Griekenland: Nikolaos Khristoforidis (1965-), Filippos Kaiafas (1968-), Epaminondas Samartzidis (1965-), Anastasios Tsikaris (1966-), Kyriakos Giannopoulos (1959-), Aristidis Kefalogiannis (1960-), Nikolaos Venetopoulos (1969-), Dimitrios Seletopoulos (1963-), Antonios Aronis (1957-), Evangelos Pateros (1962-), Georgios Mavrotas (1967-), Vangelis Patras (1968-) en Tasos Papanastasiou (1964-).
Georgios Mavrotas (1967-) verdiende Olympische selecties in in 1984, 1988, 1992, 1996 en 2000. Hij speelde 511 keer voor het Griekse zevental en kwam in de nationale competitie uit voor Nautiacal Club of Vouliagmeni. Beroepshalve was hij Professor Chemie aan de Technische Universteit van Athene met expertise in Operationeel Onderzoek.
Kyriakos Giannopoulos (1959-) werd opgeroepen voor de Spelen van 1980, 1984, 1988 en 1992. In totaal verzamelde hij 492 caps in de nationale ploeg. Na zijn sportieve loopbaan studeerde hij rechten en legde hij zich toe tot sportmanagement. Hij maakte deel uit van het organisatiecomité van de Olympische Spelen 2004 in Athene, waar hij als directeur verantwoordelijk was voor alle watersporten. Na de Spelen werd hij General Manager van het Olympisch complex en in 2009 werd hij door de Dubai Sports Council uitgenodigd om er een uniek sportcomplex op te starten. Het new state-of-the-art Dubai Sports Complex werd omschreven als het meest moderne indoor stadion van de wereld. Het complex bevatte 15.000 zitplaatsen en er konden 10 Olympische disciplines beoefend worden. Het zwembad kon met een vloer bedekt worden zodat er ook basket- of volleybalwedstrijden konden doorgaan. In december 2010 werd er het WK zwemmen korte baan betwist.
Aristidis Kefalogiannis (1960-) en Antonios Aronis (1957-) (met witte cap 9) kregen een uitnodiging in de bus voor de Spelen van 1980, 1984 en 1988.
Olympische selecties voor Tasos Papanastasiou (1964-) (foto) in 1984, 1988, 1992 en 1996, en voor Dimitrios Seletopoulos (1963-) in 1984, 1988 en 1992.
Filippos Kaiafas (1968-) werd geselecteerd voor de Spelen van 1988, 1992, 1996 en 2000, Epaminondas Samartzidis (1965-), Vangelis Patras (1968-), Evangelos Pateros (1962-) en Nikolaos Venetopoulos (1969-) voor die van 1988 en 1992 en Vangelis Patras (1968-) gaf present in 1988, 1992 en 1996.
Frankrijk: Arnaud Bouet (1960-), Marc Brisfer (1956-), Marc Crousillat (1960-), Pierre Garsau (1961-), Bruno Boyadjian (1958-), Philippe Hervé (1959-), Michel Idoux (1953-), Thierry Alimondo (1963-), Michel Crousillat (1962-), Nicolas Marischael (1964-), Nicolas Jeleff (1960-), Pascal Perot (1964-) en Christian Volpi (1965-).
De in Algerije geboren Pierre Garsau (1961-) (rechts op de foto) was op de Spelen, van 1988 en 1992 kapitein van de ploeg, met daarin ook Thierry Alimondo (1963-) en
Nicolas Jeleff (1960-), die thans het Franse zevental leidt.
China: Ni Shiwei (1963-), Wang Minhui (1960-), Yang Yong (1963-), Yu Xiang (1962-), Huang Long (1963-), Huang Qijiang (1968-), Cui Shiping (1963-), Zhao Bilong (1960-), Li Jianxiong (1960-), Cai Shengliu (1956-), Wen Fan (1960-), Ge Jianqing (1965-) en Zheng Qing (1959-).
Selecties voor Zhao Bilong (1960-), Cai Shengliu (1956-) en Huang Long (1963-) in 1984 en 1988.
Zuid-Korea: Lee Jeong-Seok (1967-), Jang Si-Yeong (1968-), Kim Seong-Eun (1967-), Yu Seung-Hun (1969-), Kim Gi-Chun (1966-), Kim Jae-Yeon (1967-), Choi Seon-Yong (1963-), Kim Gil-Hwan (1966-), Kim Jin-Tae (1968-), Song Seung-Ho (1965-), Hong Sun-Bo (1968-), Lee Taeg-Won (1968-) en Park Sang-Won (1965-).