Chronologische geschiedenis van het waterpolo
1952 - Olympische Spelen in Helsinki
Het zwemstadion van Helsinki, waarvan de bouw in 1939 startte, maar omwille van Wereldoorlog II meteen werd stilgelegd. In 1947 was het eindelijk gebruiksklaar met een competitiebad van 50 x 20 meter en overal 2m diep, een duikbad van 20 x 20 meter en 4m50 diep, een beginnersbad van 17,5 x 20m met een diepte van 1m en tenslotte een ploeterbad voor kinderen. De hoofdtribune bood plaats aan 3.500 toeschouwers, maar speciaal voor de Spelen werden twee houten noodtribunes bijgebouwd, die plaats boden aan 4.000 en 2.000 toeschouwers en die na de Spelen opnieuw werden afgebroken. De televisiestations vochten voor de uitzendrechten. BBC betaalde de organisatie een vaste som, nadat het Amerikaanse NBC had aangeboden om gratis directe uitzendingen te organiseren.
Een beeld van het Olympisch bad tijdens de wedstrijd Rusland - Joegoslavië. Let op het enorm aantal toeschouwers.
Zo maar eventjes 21 deelnemende landen (het grootste aantal ooit) speelden eerst kwalificatiewedstrijden waarna de zestien beste landen over vier groepen verdeeld werden. De beste twee van iedere groep gingen door naar de halve finales. De nummers 1 en 2 van de halve finale groepen speelden om de medailles, de nummers 3 en 4 om de plaatsen 5 tot en met 8. Door het immense aantal inschrijvingen besliste het organisatiecomité om bepaalde wedstrijden van de eerste ronde in de zeezwembaden van Uunisaari en Humallahti te laten spelen. Maar omwille van de deksels koude temperaturen weigerde de FINA dit, alle partijen moesten dus in het Olympisch bad gespeeld worden waardoor het programma overhoop werd gegooid en sommige wedstrijden zelfs om zes uur 's morgens gespeeld werden. In die eerste ronde lootte Argentinië vrij omwille van het oneven aantal deelnemers.
Het goud ging naar de ongenaakbare Hongaren met zes keer winst in evenveel partijen, voor Joegoslavië en opnieuw een verrassend Italië.
Kwalificatieronde
1ste ronde
Hongarije - Mexico: 13-4 (6-2)
Egypte - Portugal: 10-0 (6-0)
Duitsland - Roemenië: 8-4 (4-1)
België - Zuid-Afrika: 6-5 (4-3)
Joegoslavië - Australië: 10-2 (4-1)
Italië - India: 16-1 (4-0)
Spanje - Brazilië: 3-2 (2-0)
Groot-Brittannië - Oostenrijk: 4-3 (3-2)
Zweden - Verenigde Staten: 5-1 (2-1)
Nederland - Sovjet-Unie: 3-2 (1-1)
2de ronde
Oostenrijk - Australië: 6-0 (4-0)
Sovjet-Unie - India: 12-0 (5-0)
Zuid-Afrika - Mexico: 4-0 (2-0)
Brazilië - Portugal: 6-2 (3-2)
Verenigde Staten - Roemenië: 6-3 (2-1)
Voorronde
Groep A
Italië - Groot-Brittannië: 4-3 (2-0)
Italië - Oostenrijk: 8-1 (4-0)
Verenigde Staten - Groot-Brittannië: 8-3 (3-2)
Groot-Brittannië - Oostenrijk: 3-3 (0-3)
Italië - Verenigde Staten: 5-4 (3-2)
Verenigde Staten - Oostenrijk: 4-1 (2-1)
Groep B
Hongarije - Egypte: 9-0 (6-0)
Egypte - Duitsland: 5-2 (1-1)
Hongarije - Sovjet-Unie: 5-3 (1-2)
Sovjet-Unie - Egypte: 3-2 (1-1)
Hongarije - Duitsland: 9-1 (3-0)
Sovjet-Unie - Duitsland: 6-2 (3-1)
Groep C
Nederland - Argentinië: 9-3 (6-1)
Joegoslavië - Argentinië: 9-1 (4-1)
Nederland - Zweden: 7-1 (3-0)
Zweden - Argentinië: 7-2 (3-2)
Nederland - Joegoslavië: 3-2 (1-0)
Joegoslavië - Zweden: 9-1 (4-1)
Joegoslavië - Nederland: 2-1 (2-0)*
*Wedstrijd werd herspeeld vanwege Joegoslavisch protest tegen de Belgische scheidsrechter.
Groep D
België- Spanje: 5-4 (3-2)
Spanje - Zuid-Afrika: 3-1 (1-0)
België - Brazilië: 3-1 (1-0)
Spanje - Brazilië: 6-4 (4-1)
België - Zuid-Afrika: 4-0 (2-0)
Zuid-Afrika - Brazilië: 9-2 (3-0)
Halve Finale
Groep E
Verenigde Staten - België: 4-2 (4-1)
Italië - Spanje: 2-1 (1-1)
Italië - België: 5-1 (2-0)
Verenigde Staten - Spanje: 6-4 (2-2)
Groep F
Nederland - Hongarije: 4-4 (1-3)
Sovjet-Unie - Joegoslavië: 3-3 (2-1)
Joegoslavië - Hongarije: 2-2 (1-1)
Nederland - Sovjet-Unie: 4-2 (2-0)
Finaleronde 1 tot 4
Hongarije - Italië: 7-2 (2-2)
Joegoslavië - Verenigde Staten: 4-2 (2-1)
Joegoslavië - Italië: 3-1 (0-1)
Hongarije - Verenigde Staten: 4-0 (3-0)
Finaleronde 5 tot 8
Sovjet-Unie - Spanje: 4-3 (2-2)
Nederland - België: 5-3 (2-2)
Nederland - Spanje: 7-1 (4-0)
België - Sovjet-Unie: 3-3 (2-3)
Echter ook heibel op de Spelen in Helsinki, ditmaal zelfs met een Belg in de hoofdrol. Na de Spelen van 1948 besliste de FINA om haar reglementen te wijzigen, men wilde het waterpolo dynamischer maken en één van de maatregelen was dat de spelers bij een fluitsignaal niet meer op hun plaats moesten blijven liggen. Dit werd in 1950 voor het eerst en tot ieders tevredenheid op het EK van Wenen uitgetest. Meteen besliste men dan ook om het Olympisch waterpolotornooi volgens de nieuwe regels te spelen. En zoals zo dikwijls in het verleden, zorgde de reglementswijziging voor heel wat problemen. De partij tussen Nederland en Joegoslavië werd geleid door de Belg Fons Delahaye, een zeer gerespecteerd scheidsrechter met 128 internationale partijen op zijn palmares, die samen met de Nederlander Jan de Vries de waterpoloregels had herschreven. De Joegoslaven hadden daags voor de wedstrijd al gevraagd om Delahaye te vervangen, uit schrik dat hij te zeer het kamp van zijn noorderburen zou kiezen en ook Delahaye zelf was met dat verzoek naar de FINA gestapt. Maar de organisatie wilde van geen wijken weten en de Belg moest en zou deze partij leiden. Na een harde maar vooral brutale wedstrijd, door Nederland met 3-2 gewonnen, dienden de Joegoslaven klacht in wegens scheidsrechterlijke dwalingen. De klacht werd aanvaard, de partij diende herspeeld en dit keer wonnen de Joego's met 1-2. En nog was het niet gedaan, ook de wedstrijden tussen Spanje en Italië leidden tot protest, en na het duel Nederland - Hongarije bestormden de Hongaarse spelers en officials de Italiaanse scheidsrechter. Ze bespuwden hem en lieve woordjes als 'bastaard' en 'scoundrel' waren niet uit de lucht. Wat was er gebeurd? De Magyaren kwamen vlot met 1-4 aan de leiding, maar de Nederlanders vochten verbeten terug en sleepten een 4-4 gelijkspel uit de brand. En dat was volgens de Hongaren te danken aan de Italiaanse scheidsrechter. Het grote minpunt van dit hele gebeuren was dat de FINA op geen enkel ogenblik de zijde van haar scheidsrechters koos.
De gouden Hongaren: Deszö Fábián (1918-1973), Kàaroly Szittya (1918-1983), Miklös Martin (1931-), György Vízvári (1928-2004), Istvàn Hasznos (1924-1998), Robert Antal (1921-1995), Kàlmàn Markovits (1931-2009), Antal Bolvári (1932-), Deszö Gyarmati (1927-2013), Dezsö Lemhényi (1917-2003), György Kárpáti (1935-), Istvàn Szivós Sr. (1920-1982) en Làszlö Jeney (1923-2006).
Dezsö Gyarmati (1927-2013) wordt als de meest succesvolle waterpolospeler beschouwd uit de Olympische geschiedenis, maar ook als de grootste speler aller tijden. In totaal nam hij deel aan vijf Olympische Spelen (1948, 1952, 1956, 1960 en 1964), waarvan er drie gewonnen werden, met ook nog eens zilver en brons. Gyarmati won ook goud op het EK van 1954 en 1962. Hij verdiende 108 selecties voor het Hongaarse team en was met een persoonlijk record van 58.5 op 100m vrije slag één van de snelste waterpolospelers uit die tijd. Als nationaal trainer stuurde hij Hongarije naar Olympisch goud in Montreal (1976), zilver in München (1972) en brons in Moskou (1980). Hij coachte het team ook naar goud tijdens het eerste officiële WK in Joegoslavië. In 1976 werd hij verkozen voor het Hongaars parlement. Dezsö Gyarmati was getrouwd met Éva Székely (1927-) in 1952 olympische kampioen 200m schoolslag. Hun dochter Andrea Gyarmati (1954-) won tijdens de Spelen van 1972 zilver op 100m rugslag en brons op 100m vlinderslag, nummer waarvan ze ook het wereldrecord hield. De dochter trouwde met en scheidde van Mihály Hesz (1943-), die in 1968 olympisch kampioen kano werd.
De eerste Olympische selectie voor de 16-jarige György Kárpáti (1935-), er volgden er nog drie. In Helsinki speelde hij vijf wedstrijden waarin hij vier keer raak trof. Vier jaar later trad hij aan in zes partijen, goed voor zes treffers. In 1960 een kleine dip, 'slechts' brons, maar zelf trof hij vijfmaal raak in vier matchen. In Tokio tenslotte was het opnieuw goud en was hij goed voor vier doelpunten in zes wedstrijden. In totaal dus drie gouden medailles en één bronzen met bovenop Europese titels in 1954, 1958 en 1962. Hij was de uitvinder van het 'geveinsde shot', waarmee hij de doelverdedigers uit hun ritme en concentratie bracht. Waterpolojournalist Bela Rajki (1909-2000) schreef over hem:
"Hij is wereldwijd de beste vleugelaanvaller. Hij kent praktisch alles wat een vleugelaanvaller moet weten om zijn aanvallen succesvol af te ronden. Hij zwemt goed, hij legt de 100m af in minder dan 59 seconden. Zijn dynamische bewegingen, balbehandeling en schotvaardigheid zorgen ervoor dat hij de moeilijkste taken oplost."
In 1982 publiceerde Peterdi Pals 'Medencek Golok Pofonok', een boek over het leven en de prestaties van Dr. Gyorgy Karpati, waarvan hierboven de frontpagina te zien is.
Kálmán Markovits (1931-2009) verdiende Olympische selecties in 1952, 1956 en 1960, goed voor tweemaal goud en een keer brons. In Helsinki speelde hij zes wedstrijden, waarin hij driemaal scoorde. Vier jaar later lag hij zesmaal in het water, goed voor drie treffers en in Tokio tenslotte speelde hij vier partijen en nette hij één doelpunt. Hij veroverde ook Europees goud in 1954, 1958 en 1962. In totaal speelde hij 137 interlands en na zijn spelerscarrière werd hij coach van het Hongaarse zevental dat in 1968 Olympisch brons veroverde en tevens ook de Europa Cup en World Cup voor landen won. In 1985 verhuisde hij naar Spanje waar hij de teugels van de nationale ploeg in handen nam, om vervolgens twee jaar het Mexicaanse zevental te leiden. Daarna keerde hij terug naar Hongarije en veroverde hij met de Magyaren goud tijdens de Olympische Spelen van Barcelona in 1992.
Szívós István Sr (1920-1982) was na Wereldoorlog II één van de betere Hongaarse spelers. Hij verdedigde de Hongaarse kleuren tijdens de Spelen van 1948 in Londen, die van 1952 in Helsinki en die van 1956 in Melbourne. In Melbourne probeerde hij het ook op 200m schoolslag, maar geraakte hij niet door de reeksen. Zijn zoon Istvan Jr. (1948-) trad in zijn voetsporen en werd voor vier Spelen geselecteerd. Eigenaardig genoeg werd de zoon nog voor de vader opgenomen in de International Swimming Hall of Fame.
Károly Szittya (1918-1983) werd zowel voor de Spelen van 1948 als die van 1952 geselecteerd. In Londen scoorde hij zes treffers in zes wedstrijden, in Helsinki vijf in drie wedstrijden.
Antal Bolvári (1932-) verdiende Olympische selecties in 1952 en 1956. In Helsinki speelde hij zes wedstrijden en nette hij één doelpunt, vier jaar later dook hij vijfmaal het water in en scoorde hij twee treffers. In totaal werd hij 44 maal voor de nationale ploeg geselecteerd en in 1954 vierde hij de Europese titel. Na de Hongaarse opstand in 1956 was hij één van de zes spelers die na de Spelen niet naar de heimat terugkeerde. Na wat rondzwerven besliste hij in 1961 om toch naar Hongarije terug te keren en in 1965 en 1968 kroonde hij zich met Boedapest tot landskampioen.
Martin Miklós (1931-) was zowel in 1952 als in 1956 Olympisch actief. Op die laatste Spelen scoorde hij vijf doelpunten tijdens de twee wedstrijden die hij in het water lag, maar zijn naam werd door de Hongaarse autoriteiten quasi nooit vernoemd, omdat hij in Melbourne overliep naar de Verenigde Staten, waar hij het tot associate professor schopte in het Franse departement van het Pasadena City College, waar hij ook 27 jaar coach was van het waterpoloteam.
László Jeney (1923-2006), de legendarische doelman van Hongarije, nam deel aan vier Olympische Spelen: 1948, 1952, 1956 en 1960, goed voor tweemaal goud, éénmaal zilver en éénmaal brons. Hij werd geboren als Roemeen, maar verhuisde op jonge leeftijd naar Hongarije, waar hij ook van nationaliteit veranderde.
Dezsö Lemhényi of Dezsö Kollmann (1917-2003) verdedigde de Hongaarse kleuren op de Spelen van 1948 en 1952. In Londen speelde hij zes wedstrijden en scoorde hij drie doelpunten, vier jaar later in Helsinki speelde hij twee wedstrijden en potte hij vijf treffers. Van 1952 tot 1960 leidde hij het Hongaarse zevental, met Olympisch goud in Melbourne (1956) en brons in Rome (1960) plus twee Europese titels in 1954 en 1958. Na de spelen van Rome verhuisde hij naar Frankrijk, waar hij niet alleen de Franse waterpoloploeg trainde, maar tijdens het EK van Barcelona (1972) Michael Rousseau (1949-) ook naar goud begeleidde op de 100m vrij. In 1973 coachte hij het Canadese zevental. Dezsö Lemhényi was getrouwd met Olga Tass (1929-), die als gymnaste op de Olympische Spelen een gouden, drie zilveren en een bronzen medaille bemachtigde. In 1998 werd hij opgenomen in de International Hall of Fame.
Dezsö Fábián (1918-1973) verdiende een Olympisch selectie in 1948 en 1952
Joegoslavië verrassend winnaar van het zilver: Ivo Kurtini (1922-1990), Vladimir Ivkovic (1929-), Bosko Vuksanovic (1928-2011), Zdravko Kovacic (1925-2015), Lovro Radjonic (1925-), Marko Brainovic (1920-), Veljko Bakasun (1920-2007), Dragoslav Siljak (1933-), Zdravko Jezic (1931-2005) en Ivo Stakula (1923-1958).
Dragoslav Siljak (1933-) was 18 jaar oud toen hij in 1952 voor het eerst geselecteerd werd voor het Joegoslavische team dat meteen ook Olympisch zilver haalde op de Spelen van Helsinki. Eén jaartje later was hij mede verantwoordelijk voor het zilver tijdens het WK en in 1960 op de Spelen van Rome eindigde Joegoslavië vierde. Beroepshalve schopte hij het zeer ver, na het behalen van zijn doctoraat aan de Universiteit van Belgrado, verhuisde hij in 1964 naar de Verenigde Staten waar hij aan de Santa Clara University een research centrum uitbouwde dat zich specialiseerde in controlesystemen voor de ruimtevaart. Zijn ontwikkelingen werden door het NASA Marshal Space Center o.a. toegepast in de Saturnus V-raket die astronauten naar de maan bracht. Hij werd niet meer opgenomen in de erelijsten van het Joegoslavisch Olympisch Comité.
De Croaten Veljko Bakašun (1920-2007), Marko Brainovic (1920-) en Ivica "Ivo" Kurtini (1922-1990) (foto) verdienden een Olympische selectie voor de Spelen van 1948 en 1952.
Vladimir Ivkovic (1929-) en Lovro Radonjic (1925-) verdedigden de Joegoslavische kleuren tijdens de Spelen van 1952 en 1956. Radonjic schreef in 1960 in op de 200m vlinderslag maar sneuvelde in de reeksen
De Croaat Zdravko-Ciro Kovacic (1925-2015) verdedigde het Joegoslavische doel op de Spelen van 1948, 1952 en 1956. In 87 wedstrijden waarvoor hij geselecteerd werd was hij liefst 56 maal kapitein van het zevental. Ciro Kovacic was de eerste Joegoslavische atleet die opgenomen werd in de Hall of Fame en dat ondanks hij nooit Olympisch goud won. Tijdens de EK's van 1950 en 1954, en de Olympische Spelen van 1952 en 1956, werd hij uitgeroepen tot beste keeper van het tornooi. Van 1941 tot 1945 werden er geen wedstrijden gespeeld en sloot hij zich aan bij de Partizanen om zijn land tegen de Duitse bezetters te verdedigen. Na de oorlog hervatte hij zijn sportieve activiteiten, in 1957 nam hij echter, omwille van beroepsredenen, afscheid van het waterpolo. Hij schopte het tot direkteur van de Maritime Shipping Col, Jogolinija-Rijeka en was lid van de Joegoslavische Waterpolofederatie en het Joegoslavisch Olympisch Comité.
Zdravko "Pusko" Ježic (1931-2005) werd geselecteerd voor de Olympiades van 1952, 1956 en 1960. Amper 21 jaar oud, was hij tijdens de openingsceremonie in Helsinki de vlaggendrager. Daarna werd hij kapitein van het zevental. Pusko was de eerste Joegoslaaf die meer dan 100 selecties verdiende voor de nationale ploeg, en werd later opgenomen in de International Swimming Hall of Fame in Fort Lauderdale. Hij stierf in New York City.
Ivo Štakula (1923-1958) speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog voor Croatië, van 1946 tot 1956 werd hij geselecteerd voor de Joegoslavische nationale ploeg. Hij nam deel aan de Spelen van 1948, 1952 en 1956. Tijdens deze laatste keerde hij niet terug naar Joegoslavië, maar verkoos hij in Melbourne te blijven, waar hij twee jaar later stierf.
Brons voor de Italianen: Gildo Arena (1921-2005), Carlo Peretti (1930-), Geminio Ognio (1917-1990), Maurizio Mannelli (1930-2014), Lucio Ceccarini (1930-2009), Raffaello Gambino (1928-1989), Cesare Rubini (1933-2011), Renato De Sanzuane (1925-1986), Salvatore Gionta (1930-), Vincenzo Polito (1926-) en Renato Traiola (1924-).
Na het EK van Wenen werd trainer Pino Valle (1904-1990) in 1950 door het koppel Giulio De Filippis en Mario Majoni (1910-1985) vervangen.
Carlo Peretti (1930-) nam slechts een keer deel aan Olympisch Spelen, die van 1952. In Helsinki speelde hij vijf wedstrijden. Nochtans was hij al actief sinds zijn twaalfde toen hij uitkwam voor Rari Nantes Florentia. In 1948 won hij met dat team het Italiaans kampioenschap, maar in 1953 verhuisde hij naar Genua, omdat hij in die stad de studies Burgerlijk Ingenieur aanvatte. Met Camogli veroverde hij in 1953 en 1955 de landstitel. In 1956 transfereerde hij naar Rome en speelde er kampioen met SS Lazio.
Gildo Arena (1921-2005) verdiende Olympische selecties in 1948 en 1952. In Londen kroonde hij zich met dertien treffers tot topschutter van het tornooi, hij scoorde ook het winnende doelpunt tegen Hongarije. Sommigen willen dat hij toen de mooiste goal aller tijden maakte. Hij wordt beschouwd als één van de betere spelers aller tijden en blijkt de uitvinder te zijn van het 'back hand shot', in het Italiaans 'beduina' genoemd, en bij ons gekend als trekbal of revert. De legendarische Hongaarse trainer Bandy Zolyomy (1913-1992) kneedde hem naar zijn hand en verbeterde zijn technisch repertoire. In het begin van zijn carrière was Gildo Arena ook een uitstekende zwemmer, met nationale titels in de 100m vrij (1945 en 1946) en 200m vrij (1941 en 1946). Hij won 6 Italiaanse waterpolotitels met Rari Nantes Napoli (1939, 1940, 1941, 1942, 1949 en 1950) en eentje in 1951 met grote rivaal Canottieri Napoli.
"Ze gaven me een Fiat 500 en 500.000 Lire," verklaarde hij die overstap en fier voegde hij eraan toe:
"Ik was dan ook de eerste waterpolo professional."
Gelukkig voor hem was de FINA die mening niet toegedaan, zo niet had hij de Spelen van 1952 mogen vergeten. In totaal verdiende hij 53 selecties voor de nationale ploeg en was hij mede verantwoordelijk voor het Europees goud in Monaco, Olympisch goud in Londen en Olympisch brons in Melbourne vier jaar later.
Bij de Italianen Cesare Rubini (1927-2011) in de ploeg, die later succesvol op basket overschakelde, waarin hij niet alleen een prima speler werd, maar vooral een wereldberoemde coach. Rubini is de enige atleet die zowel in de Basket Hall of Fame als de International Swimming Hall of Fame werd opgenomen. Vier jaar na het goud van Londen, veroverde hij in Helsinki ook nog eens brons met het waterpoloteam. Nadat hij in 1946 zilver won op het EK basketbal, eigende hij zich één jaar later goud toe op het EK waterpolo. In 1948 was hij in beide sporten geselecteerd voor de Olympische Spelen, maar Rubini koos voor waterpolo. In 1954 voegde hij aan zijn indrukwekkende collectie brons toe van het EK in Turijn. Als speler-coach won Rubini zes nationale titels met Canottieri Olona Milan, Rari Nantes Napels en Camogli. Hij verdiende 84 caps voor het Italiaanse waterpoloteam, waarvan 42 als kapitein. Als basketbalspeler won Rubini vijf nationale titels op rij tussen 1950 en 1954. Na 1956 was hij nog alleen als coach actief, wat hem 10 Italiaanse titels opleverde met Olimpia Milano, met een ongeëvenaard record van 322 overwinningen tegenover slechts 28 nederlagen. Als coach van Milaan totaliseerde hij 488 overwinningen, waaronder de Europese titels van 1966, 1971 en 1972. Als kers op de taart leidde hij het nationale basketteam naar zilver op de Olympische Spelen van 1980 en tijdens de EK's naar goud in Nantes (1983), zilver in Rome (1991) en brons in Stuttgart (1985).
Salvatore Gionta (1930-) werd tweemaal geselecteerd. In 1952 maakte hij deel uit van het Italiaanse team dat brons veroverde en speelde hij twee wedstrijden. In 1960 veroverde Italië goud en speelde hij twee wedstrijden, goed voor twee goals.
Geminio Ognio (1917-1990) was tweemaal van de partij. In 1948 speelde hij zes van de zeven matchen en scoorde hij vier goals. Vier jaar later speelde hij vier van de acht partijen.
Het team van de Verenigde Staten dat 4de eindigde: Harry Bisbey (1931-), Ace Burns (1928-1990), Bob Hughes (1930-2012), Ed Jaworski (1926-2008), Jim Norris (1930-), Bill Lake (1932-), Jack Spargo (1931-), Bill Kooistra (1926-1995), Bill Dornblaser (1933-) en Pete Stange (1931-).
Na winst tegen Spanje, België, Groot-Brittannië en Oostenrijk plaatsten de Verenigde Staten zich tot ieders verrassing voor de halve finales. Hier sneuvelden ze echter na een nipt 5-4 verlies tegen Italië en een tweede nederlaag met 4-2 tegen het zilveren Joegoslavië.
De absolute voorganger van de Duitse zwemmer Michael Gross (1964-), die omwille van zijn armspan de Albatros werd genoemd, was ongetwijfeld de Amerikaanse polospeler Bob Hughes (1930-2012). Zijn spanwijdte overdekte zijn ploegmaats Pete Stange, Jack Spargo, Bill Dornblaser en Jim Norris. Hughes schreef in 1956 ook in voor de 200m schoolslag, maar met zijn tijd van 2.52.2 geraakte hij niet door de reeksen.
Bill Kooistra (1926-1995) maakte in 1952 en 1956 deel uit van het Amerikaans Olympisch team. Tijdens die laatste selectie speelde hij samen met zijn broer Sam Kooistra (1935-2010).
Ace Burnes (1928-1990) trad in 1960 een tweede keer aan op de Spelen van Rome.
Nederland: Max van Gelder (1924-2006), Gerrit Wiebe Bijlsma (1929-2004), Nijs Korevaar (1927-), Cor Braasem (1923-2009), Frits Smol (1924-2006), Ruud van Feggelen (1924-2002) en Joop Cabout (1927-2013).
Cor Braasem (1923-2009) was na Londen voor de tweede keer kapitein van het team. Na de Spelen van Helsinki verhuisde Braasem naar Spanje waar hij coach werd van CN Barcelona en het Spaanse team. Hij keerde terug naar Nederland om van 1959 tot 1962 het nationale zevental te leiden, maar daarna trok hij definitief naar Spanje.
Nijs Korevaar (1927-), Frits Smol (1924-2006) en Ruud van Feggelen (1924-2002) (foto) waren er na Londen vier jaar eerder opnieuw bij. In 1950 waren zij ook lid van de Europese kampioenenploeg. Nijs Korevaar was de vader van Jan-Jaap Korevaar (1957-) die Nederland vertegenwoordigde op de Spelen van 1980 in Moskou.
Actie tijdens Nederland-Sovjet Unie, door onze noorderburen gewonnen met 3-2.
In 1948 tijdens de Spelen in Londen was het zevental nog goed voor brons, de aanloop van een mooie reeks overwinningen met de winst op het EK van Wenen in 1950 als hoogtepunt. De Nederlanders waren in Helsinki dus opnieuw podiumkandidaat, maar door de vreemde beslissing van de wedstrijdjury kregen ze dat door de neus geboord. Na de 3-2 winst tegen Joegoslavië, diende dat team een klacht in wegens scheidsrechterlijke dwaling.
"Dat protest vonden we waanzin," zei Frits Smol, "we gingen die bewuste maandagavond dan ook rustig slapen."
Niemand gaf dit protest ook maar enige kans op slagen, maar de jury besliste tijdens een geheime zitting dat de wedstrijd moest herspeeld worden. Uit eerbied voor het organiserende land besloot Nederland te blijven. Eerst twee zware wedstrijden voor de halve finales tegen de Hongaren (4-4) en tegen de Russen (4-2) en daarna de herspeelde wedstrijd tegen de Joegoslaven. Ditmaal trokken de brutaal spelende tegenstanders aan het langste eind en wonnen met 2-1 van een gedemoraliseerde Nederlandse ploeg. Geen finale dus, maar slechts een vijfde plaats.
Actiefoto uit de ontmoeting Verenigde Staten - Roemenië, door de Yankees met 6-3 gewonnen.
België: Alphonse Martin (1930-), André Laurent (1931-), Francois Maesschalck (1921-?), Georges Leenheere (1919-?), Johan van der Steen (1929-), Joseph Reynders (1929-), Jozef Smits (1930-), Marcel Heyninck (1931-), Roland Sierens (1925-) en Theo de Smet (1917-?).
Théo-Léo De Smet (1917-?), Georges Leenheere (1919-?) en Fons Martin (1930-) (foto) haalden hun tweede Olympische selectie na Londen vier jaar voordien.
André Laurent (1931-) verdiende een eerste selectie. Vier jaar later in Melbourne viel hij naast het team maar hij zwom er de 100m vrije slag, waarin hij niet door de reeksen geraakt. Acht jaar later in Tokio werd hij terug opgevist voor het waterpoloteam.
Joseph Reynders (1929-) werd voor het eerst voor het waterpoloteam geselecteerd, vier jaar voordien was hij niet door de reeksen 1500m vrije slag geraakt.
Jozef Smits (1930-) verdiende een tweede oproeping voor de Spelen van Rome in 1960.
Johan Van Der Steen (1929-) werd in 1964 een tweede keer geselecteerd voor de Olympiade van Tokio.
In de kwalificatiewedstrijd plaatste België zich met 6-5 winst tegen Zuid-Afrika. Ook in die voorronde driemaal winst voor de Belgen: 5-4 tegen Spanje, 3-1 tegen Brazilië en 4-0 tegen opnieuw Zuid-Afrika. In de halve finales echter gingen onze landgenoten tweemaal onderuit: 4-2 tegen de Verenigde Staten en 5-1 tegen Italië. Voor de plaatsen 5 tot 8 werd met 4-3 van Nederland verloren, terwijl de wedstrijd tegen de Sovjet Unie op een 3-3 gelijkspel eindigde. Goed voor de zesde plaats in de eindrangschikking.
Eerste deelname van de Sovjet Unie aan het Olympisch waterpolotornooi, meteen goed voor een zevende stek op 21 ploegen: Boris Goykhman (1919-2005), Yevgeny Semyonov (1920-1988), Yury Teplov (1931-), Valentin Prokopov (1929-), Lev Kokorin (1918-1989), Aleksandr Liferenko (1930-), P'et're Mshveniyeradze (1929-2003), Yury Shljapin (1932-2009), Vitaly Ushakov (1920-1987), Anatoly Yegorov (1922-).
Pyotr Mshvenieradze (1929-2003) speelde van 1948 tot 1963 voor Dinamo Moscow en voor het nationale team van 1951 tot 1962. Tijdens die nationale selecties was hij driemaal kapitein op de Olympische Spelen van 1952, 1956 en 1960. In Helsinki blonk hij uit, de aanloop van een schitterende carrière waarna hij genoemd werd als één van de grootste voorspelers ter wereld. In Melbourne veroverde het team brons en vier jaar later in Rome zilver. Zijn zoon Giorgy Mshveniyeradze (1960-) haalde de Olympische waterpoloselectie voor de Spelen van 1980 in Moskou en die van 1988 in Seoel, terwijl de oudste zoon Nugzar Mshveniyeradze (1952-) in het zevental zat dat de Sovjet Unie in 1976 vertegenwoordigde in Montreal.
Valentin Prokopov (1929-), speler van CSK Moscow, verdiende twee Olympische selecties: Helsinki 1952 en Melbourne 1956. Tijdens die laatste Spelen vertolkte hij een hoofdrol, zij het in de meeste negatieve zin. Hij was het die de Hongaar Ervin Zador (1935-2012) een slag toediende, die uitmondde in de meest bloedige partij ooit.
Boris Goykhman (1919-2005) verdiende na Helsinki ook nog Olympische selecties voor Melbourne (1956) en Rome (1964).
Yury Shlyapin (1932-2009) was er vier jaar later in Melbourne opnieuw bij. Hij speelde heel zijn carrière, van 1950 tot 1962, voor dezelfde club, Dynamo Moskva, waarmee hij zeven nationale titels veroverde. In 1957 won hij hij met dit zevental de Open Italian Cup. Na zijn sportcarrière werd hij duik- en waterpolo official voor de Sovjet Unie en van 1977 tot 1978 coachte hij Dynamo Moskva. In 1987 gooide hij het roer om en werd hij verkozen tot de eerste voorzitter van de voetbalclub Spartak Moskva en dat tot zijn pensioen in 1993.
Een historische ontmoeting tussen levende legenden: de Fransman Henri Padou (1898-1981) werd hier omringd door de Hongaarse topspelers Gyorgy Karpati (1935-) en Istvan Szivos Sr. (1920-1982).
Roemenië: Zoltan Norman (1912-?), Atila Kelemen (1919-?), Adalbert Iordache (1919-1995), Gavrila Törok (1919-), Zoltan Hospodar (1933-), Octavian Iosim (1930-), Francisc Simon (1927-) en Arcadie Sarcadi (1925-).
Zoltan Norman (1912-?) was de onmisbare keeper van zowel het ILSA's DreamTeam als van de nationale ploeg, die in 1952 haar opwachting maakte tijdens de Olympische Spelen. Na zijn spelerscarrière werd hij jeugdtrainer van de club die hij nooit verlaten had.
Octavian Iosim (1930-) kwam eveneens uit voor het ILSA's Dream Team. Na de Spelen van Helsinki werd hij eveneens geselecteerd voor het EK van 1954 in Torino. Hij verhuisde met zijn echtgenote Gerti Weiss naar Israël, waar hij Hapoel Tel Aviv coachte.
Gavrila Törok (1919-) was zowel speler-trainer van ILSA's Dream Team als van de Roemeense nationale ploeg.Francisc Simon (1927-) werd vier jaar later opnieuw geselecteerd
Zoltan Hoszpodar (1933-) verdiende Olympische selecties in 1952 en 1956. Na de Spelen van Melbourne pakte hij echter de biezen en week uit naar San Francisco. Buiten waterpolo blonk hij ook uit in zwemmen, waarin hij acht nationale titels won.
Mexico: Gustavo Olguín (1925-), Juan Trejo (1927-), Arturo Coste (1927-), Manuel Castro (1923-), José Olguín (1926-), Otilio Olguín (1931-) en Modesto Martínez (1934-).
Bij Mexico de drie broers Gustavo (1925-), José (1926-) en Otilio Olguin (1931-) in het water
Egypte: Ahmed Fouad Nessim (1924-1956), Jack Hakim (1931-), Samir Ahmed Gharbo (1925-), Taha Youssef El-Gamal (1923-), Omar Sabry Abbas (1927-), Mohamed Abdel Aziz Khalifa (1925-), Abdel Aziz Fahmi El-Shafei (1931-), Dorn El-Saïd (1927-), Galal El-Din Abdel Abou Meguid El-Keir (1927-) en Salah El-Din Mohammed El-Sahrawi (1925-)
Ahmed Fouad Nessim (1924-1956), Samir Ahmed Gharbo (1925-) en Mohamed Abdel Aziz Khalifa (1925-) waren er na de Spelen van Londen vier jaar voordien opnieuw bij.
Jack Hakim (1931-) werd in 1952 geselecteerd voor de Egyptische waterpoloploeg, maar werd vier jaar voordien door de Egyptische zwembond uitgestuurd voor het zwemmen. In Londen geraakt hij met zijn 5.40.3 echter niet door de reeksen 400m vrije slag.
Taha Youssef El-Gamal (1923-) was eveneens aan zijn tweede selectie toe, maar buiten waterpolo had hij zich vier jaar voordien geplaatst voor de finale 100m vrije slag waarin hij achtste eindigde. Met de Egyptische ploeg finishte hij in de finale ook zevende in de 4 x 200m vrije slag.
Abdel Aziz Fahmi El-Shafei (1931-) nam in Helsinki deel aan het waterpolotornooi, maar finishte ook zevende in de finale van de 100m vrije slag. Vier jaar later in Rome was hij lid van het waterpoloteam van de Verenigde Arabische Republiek.
Dorn El-Saïd (1927-) werd driemaal geselecteerd:, in 1925 en 1956 speelde hij voor Egypte, in 1960 verdedigde hij de kleuren van de Verenigde Arabische Republiek. In 1948 in Londen had hij ook de 100m rug- en vrije slag gezwommen, nu in Helsinki probeerde hij het opnieuw in het koninginnennummer, steeds zonder succes.
De Russische goalie ranselde hier een Egyptische doelpoging uit zijn netten.
Portugal: Óscar Cabral (1921-), José Manuel Correia (1925-), Máximo Couto (1923-), Francisco Alves (1923-), João Franco do Vale (1930-), Rodrigo Basto Jr (1919-), Armando Moutinho (1915-?), Fernando Madeira (1932-) en Eduardo Barbeiro (1932-).
Eduardo Barbeiro (1932-) schreef ook in voor de 100 en 200m schoolslag maar kwam niet verder dan de reeksen
Fernando Madeira (1932-) waagde zijn geluk in de 100 en 400m vrij, maar ook hij sneuvelde in de eerste ronde
Duitsland: Emil Bildstein (1931-), Philipp Dotzer (1926-), Günther Heine (1919-), Paul Uellendahl (1919-), Erich Sauermann (1919-1984), Wilfried Bode (1929-2012), Wilhelm "Willi" Sturm (1928-1993), Heinz Zander (1923-) en Ferdinand Panke (1922-1996).
Emil Bildstein (1931-) verdedigde het Duitse doel op de Spelen van 1952, 1956 en 1960 en tijdens het EK van 1954 in Wenen en dat van 1958 in Budapest.
Willi Sturm (1928-1993) en Wilfried Bode (1929-2012) waren vier jaar later opnieuw van de partij in Melbourne. Bode trouwde met de zwemster Elisabeth Rechlin (1930-), die in Helsinki met de estafetteploeg zevende werd over 4 x 100m vrij. Hijzelf moest zijn waterpolocarrière stoppen na een verkeersongeval maar kroonde zich nog tot Duits zwemkampioen bij de minder-validen.
Zuid-Afrika: William Aucamp (1932-1992), Ron Meredith (1932-), Gerald Goddard (1920-1986), Douglas Melville (1928-), Dennis Pappas (1915-1984), Johnnie van Gent (1930-), Des Cohen (1927-) en Solly Yach (1927-).
William Aucamp (1932-1992) en Ron Meredith (1932-) werden opnieuw geselecteerd voor de Spelen van 1960 in Rome.
Des Cohen (1927-) was vier jaar voordien in Londen enkel ingeschreven op de 200m schoolslag maar raakte niet door de voorronde
Australia: Doug Laing (1931-2014), Raymond Smee (1930-), Jake Foster (1931-2013), Peter Bennett (1926-2012), Frank Jordan (1932-2012), Malcolm Hastie (1929-) en Bill Orchard (1929-2014).
Peter Bennett (1926-2012), Jake Foster (1931-2013), Bill Orchard (1929-2014), Raymond Smee (1930-) en Doug Laing (1931-2014) waren er vier jaar later in eigen land opnieuw bij. Een eerste succes voor het Australische team was de winst op het British Empire Games exhibition tournament in 1950. Peter Bennet was getrouwd met Marjorie McQuade (1934-), die in 1948 en 1952 Olympische deelneemster was in het koninginnennummer
India: Bijoy Barman (1928-), Birendra Basak (1912-?), Ran Chandnani (1930-), David Sopher (1929-), Isaac Monsoor (1929-), Sambhu Saha (1925-), Sachin Nag (1920-1987), Kedar Shah (1923-), Khamlillal Shah (1920-) en Jehangir Naegamwalla (?-?)
Bijoy Barman (1928-) schreef ook in voor de 100m schoolslag, maar sneuvelde in de reeksen.
Isaac Monsoor (1929-) versierde zijn tweede selectie en net als vier jaar voordien in Helsinki betwistte hij de 100m vrije slag, maar net als toen geraakte hij opnieuw niet door de reeksen.
Sachin Nag (1920-1987) was na Helsinki opnieuw van de partij. Vier jaar eerder had hij de reeksen van de 100m vrije slag niet overleefd.
Khamlillal Shah (1920-) kreeg eveneens zijn tweede selectie, zoals vier jaar eerder schreef hij in voor de 100m rugslag maar net als toen kwam hij geen ronde verder.
Spanje: Josep Bazán (1933-), Ricardo Conde (1930-1994), Juan Abellán (1933-), Agustín Mestres (1923-), Roberto Queralt (1931-1997), Leandro Ribera (1934-), Antonio Subirana (1932-) en Francisco Castillo (1921-1997).
Ricardo Conde (1930-1994) en Roberto Queralt (1931-1997) beproefden hun geluk in het koninginnenummer maar waren met 1.02.6 en 1.01.6 kansloos in de reeksen.
Agustín Mestres (1923-) en Francisco Castillo (1921-1997) verdienden na de Spelen van 1948 in Londen een tweede kans.
Brazilië: Lucio Figueirêdo (1929-), Leo Rossi (1927-), João Havelange (1916-2016), Sérgio Rodrígues (1930-), Daniel Sili (1930-), Claudino Castro (1926-), Marvio dos Santos (1934-1990), Edson Peri (1928-), Henrique Melmann (1931-), Samuel Scheimberg (1925-) en Douglas Lima (1932-).
Jean-Marie Faustin Godefroid de Havelange (1916-2016), van Belgische afkomst en beter bekend als João Havelange zwom in 1936 op de Spelen van Berlijn zonder succes zowel de 400 als de 1500m vrije slag. In 1951 veroverde hij met de Braziliaanse ploeg zilver op de 1ste Panamerikaanse Spelen in Buenos Aires. In 1963 werd hij lid van het IOC en in 1974 werd hij verkozen tot voorzitter van de International Football Federation (FIFA), een job die hij uitoefende tot 1998.
Marvio dos Santos (1934-1990) was present op de Spelen van Rome in 1960 en die van Tokio in 1964.
Sérgio Rodrígues (1930-) verdiende in Helsinki zijn enige waterpoloselectie. Vier jaar voordien in Londen stond hij succesloos op de startblokken voor 100m vrije slag, maar werd hij met het Braziliaanse viertal achtste in de finale van de 4x200m vrij.
Groot-Brittannië: Charles Brand (1916-1984), Jack Jones (1925-), Gerry Worsell (1930-), Terry Miller (1932-), Jack Ferguson (1930-), Stan Hawkins (1924-), Ian Johnston (1925-), Ron Turner (1927-2007) en David Murray (1925-).
Ron Turner (1929-2007) kwam uit voor West London Penguin Swimming and Water Polo Club en werd geselecteerd voor de Spelen van 1952 en 1956. Tijdens die laatste in Melbourne werd hij uitverkoren voor het 'best of the rest of the World' team dat het in een vriendschappelijke ontmoeting opname tegen olympisch kampioen Hongarije. Op 80-jarige leeftijd werd hij tijdens het fietsen doodgereden door een auto. Charles Brand (1916-1984), David Murray (1925-) en Ian Johnston (1925-) waren er na de Spelen in eigen land van vier jaar geleden opnieuw bij.
Jack Ferguson (1930-), Jack Jones (1925-), Gerry Worsell (1930-) en Terry Miller (1932-) verdienden vier jaar later een nieuwe selectie voor de Spelen Melbourne.
Oostenrijk: Jörg Reichel (1922-2013), Julius Depaoli (1923-2012), Johann Liebenberger (1930-), Erich Bohuslav (1927-), Rudolf Stiskalik (1929-), Hellmut Theimer (1928-), Franz Zigon (1924-), Heinrich Krumpfholz (1925-), Anton Kunz (1915-2010) en Ernst Endl (1929-).
Jörg Reichel (1922-2013) had de Oostenrijkse kleuren vier jaar voordien ook al verdedigd, maar toen was het met de ijshockeyploeg op de Winterspelen in Sankt Moritz.
Anton Kunz (1915-2010) had in 1936 in Berlijn al de Oostenrijkse kleuren verdedigd.
Zweden: Rune Källqvist (1929-1994), Erik Holm (1912-1999), Roland Spångberg (1923-2011), Stig Johansson (1924-2007), Arne Jutner (1920-2009), Hans Hellbrand (1925-2013), Åke Julin (1919-2008) en Bo Larsson (1927-1977).
Erik Holm (1912-1999) was na Berlijn in 1936 en Londen in 1948 aan zijn derde Olympische Spelen toe.
Roland Spångberg (1923-2011), Arne Jutner (1920-2009) en Åke Julin (1919-2008) kregen na Londen 1948 hun tweede selectie aangeboden.
Argentinië: Luis Díez (1923-), Ladislao Szabo (1923-), Luis Normandin (1932-), Mario Sebastián (1926-), Osvaldo Codaro (1930-), Carlos Visentin (1918-) en Marcelo Visentin (1914-).
Osvaldo Codaro (1930-) werd in 1948, 1952 en 1960 olympisch geselecteerd en wordt algemeen beschouwd als de beste Argentijnse speler aller tijden.
Ladislao Szabo (1923-) en de broers Carlos (1918-) en Marcelo Visentin (1914-) (foto) vierden na Londen 1948 hun tweede Olympische selectie.
Luiz Diez (1923-), in 1943 uitgeroepen tot beste keeper van Argentinië werd wel voor de Olympiade van vier jaar voordien geselecteerd, maar kwam niet in actie. Nu in Helsinki verdedigde hij het Argentijnse doel wel.
Ježic scoorde hier het achtste doelpunt voor de Joegoslaven in de partij tegen Argentinië.