Chronologische geschiedenis waterpolo
1900 - Olympische Spelen in Parijs
Waterpolo werd zo populair dat het in 1900 als eerste teamsport werd
toegevoegd aan de Olympische Spelen van Parijs, zij het als
demonstratiesport. Sedertdien was er geen Olympiade meer zonder
waterpolo. In Parijs was er nog geen sprake van landenploegen, de eer werd
hoog gehouden door zeven clubteams: vier Franse, één Duits, één Engels
en het Belgische Brussels Swimming and Water Polo Club.
Enkele schitterende en unieke foto's van de waterpolocompetitie op de Olympische Spelen van Parijs. Plaats van het gebeuren waren de oevers van de Seine in het plaatsje Courbevoie, een randstad van Parijs.
Uitslagen
Kwartfinales:
Osborn Swimming Club - Tritons Lillois: 12 - 5
Pupilles de Neptune Lille II - Berliner Swimming Club Otter: 3 - 2
Brussels Swimming and Water Polo Club - Pupilles de Neptune Lille I: 2 - 0
Lillebulle de Paris: vrijgelootHalve finales:
Osborne Swimming Club - Pupilles de Neptune Lille II: 10 - 1
Brussels Swimming and Water Polo Club - Libellulle de Paris: 5 - 1Finale
Osborne Swimming Club - Brussels Swimming and Water Polo Club: 7 - 2
De Engelsen wonnen de gouden medaille overtuigend met 29 gescoorde doelpunten en slechts drie tegen. In de meeste partijen beperkte de Engelse kampioen de worpen op doel, kwestie van de tegenstrever niet te vernederen. De finale werd gespeeld voor vijfduizend toeschouwers en daarin haalde Osborne het met 7-2 van Brussels SC. Vermits er geen partij voor de derde plaats voorzien was werden zowel Pupilles de Neptune Lille II als Libellulle de Paris als derde geplaatst.
Osborn Swimming Club uit Manchester bestaande uit Arthur Robertson (1879-?), Thomas Coe (1880-?), Eric Robinson (?-?), Peter Kemp (1878-1957), George Wilkinson (1879-1946), John Henry Derbyshire (1878-1938), William Lister (1882-1900), William Henry (1859-1928), Robert Cranshaw (?-?), John Jarvis (1872-1933), F. Stapleton (?-?) en Victor Lindberg (?-?).
Bij de Britten lag een zekere Peter Kemp (1878-1957) in het water, die in Parijs ook brons veroverde in de 200m met hindernissen, een discipline die slechts éénmaal gezwommen werd.
Ook George Wilkinson (1879-1946) bij de winnaars, De Brit werd vernoemd als de eerste grote waterpolospeler. Ondanks het feit dat hij een klassebak was op zwemgebied lukte het hem nooit om zwemkampioen te worden. Reden waarom hij op 15-jarige leeftijd en met succes overschakelde op waterpolo. Hij startte zijn carrière in Manchester, maar het naburige Hyde Seal Team nodigde hem uit voor een vriendschappelijk treffen tegen de lokale kampioen Osbourne Swimming Club. In zijn eentje zorgde Wilkinson ervoor dat de kampioen zijn eerste nederlaag in zeven jaar kreeg aangesmeerd en daardoor nodigde dat team hem uit om mee te dingen naar de eerste Olympische titel. Wilkinson was een krachtig speler die het liefst op links voor opereerde en een fameus schot in de armen had. Hij verhuisde definitief van Manchester naar Hyde, waar hij meer dan 22 jaar kapitein was, en waarmee hij negen Engelse titels veroverde. Als kers op de taart werd Hyde liefst driemaal wereldkampioen en Wilkinson werd tussen 1900 en 1922 zo maar eventjes 24 maal voor de Engelse ploeg geselecteerd. In 1908 in eigen land veroverde hij opnieuw olympisch goud met de Engelse ploeg. België werd toen met 9-2 huiswaarts gestuurd en nog eens vier jaar later in Stockholm was hij de kapitein van de ploeg die Oostenrijk met 8-0 afdroogde in de finale. In 1925 hield hij op 46-jarige leeftijd de competitie voor bekeken. De supporters legden samen en overhandigden hem een mooie som geld, waarmee hij in en rond Manchester een keten van pubs uit de grond stampte: 'The Sportsman' in Hyde, 'The Hen & Chickens' in Deansgate, 'The Mess House' in Oldham en 'The Wheatsheaf' in Hyde, waar hij tot aan zijn dood bleef.
Rob Derbyshire (1878-1938) van zijn kant maakte zijn debuut in 1900, maar was ook olympiaganger in 1906, 1908 en 1912. In 1908 veroverde hij goud op de 4 x 200m vrije slag in Londen , maar sneuvelde hij in de reeksen van de 100m vrije slag. Vier jaar later in Stockholm geraakte hij opnieuw niet door de reeksen van het koninginnennummer. In 1928 coachte hij de Britse olympische zwemploeg en acht jaar later in Berlijn was hij manager van de Britten. Hij dook als eerste Brit onder de minuut op de 100 yards vrije slag en hij brak vier wereldrecords: twee over 100 yards vrij en eentje op de 150 en 220 yards vrije slag. Op de Spelen van Parijs was hij de Britse medaillehoop op de 200m vrije slag, maar maagproblemen beletten zijn deelname. Ook in de estafette wilde het niet lukken, samen met de ploegmaats verscheen hij te laat op de startblokken en werd hij uitgesloten. In 1896, 1898 en 1899 werd hij negenmaal opgeroepen als kapitein van het Engelse team en met Manchester won hij zeven nationale titels. In 1904 verliet hij Manchester Osborne Club en stichtte hij eerst Old Trafford Swim Club, daarna Lime Grove Baths in Hammersmith, London en tenslotte Penguin Swim Club. Op de Londense Olympiade in 1908 boekte hij zijn grootste zwemsucces: samen met Willy Foster (1890-1963), Henry Taylor (1885-1951) en Paul Radmilovic (1886-1968) won hij goud op de 4 x 200m vrije slag.
William Henry (1859-1928) eindigde zesde in de 200m zwemmen met hindernissen en plaatste zich voor de finale van de 4.000m vrije slag, maar slaagde er niet in om de eindmeet te halen.
John Jarvis (1872-1933) tikte als eerste aan na 1.000 en 4.000m vrije slag. Acht jaar later plaatste hij zich voor de halve finale van de 1.500m vrije slag, maar zwom hij de wedstrijd niet uit.
William Lister (1882-1900) stond op de spelerslijst die voor de Spelen was ingediend, maar haalde de competitie niet omdat hij twee weken voor de opening tijdens de Boerenoorlog stierf aan tyfus.
Brussels Swimming and Water Polo Club dat zilver haalde bestond uit Jean de Backer (?-?), Victor de Behr (?-?), Henri Cohen (?-1930), Fernand Feyaerts (1880-1927), Oscar Grégoire (1877-1947), Albert Michant (?-?), Victor Sonnemans (1874-1962), Guillaume Séron (?-?), Georges Romas (?-?), A.R. Upton (?-?) en Phillipe Houben (1881-?).
Fernand Feyaerts (1880-1927) was de leider van de bende en maakte acht jaar later ook deel uit van de Belgische ploeg die opnieuw zilver haalde op de Spelen van Londen. Hij zette toen ook aan in de 100m vrije slag, maar raakte niet door de reeksen.
Oscar Grégoire (1877-1947) van zijn kant werd driemaal geselecteerd en won in het waterpolo twee zilveren en een bronzen medaille. In 1908 en 1912 betwistte hij ook de 100m rugslag, maar werd uitgeschakeld in de eerste ronde. Grégoire werd in Moskou geboren.
Albert Michant (?-?) werd in 1908 opnieuw opgeroepen en hielp mee om opnieuw zilver te versieren.
Een geval apart die Philippe Houben (1881-?). Op de Spelen trad hij aan met de Belgische nationale ploeg. In clubverband was hij aangesloten bij Pupilles de Neptune de Lille en daarom werd zijn bronzen medaille van de 200 m vrije slag in teamverband bij het Franse totaal toegevoegd. In 1939 liet hij zich tot Fransman naturaliseren.
Het bronzen team van Libellule de Paris: Thomas Burgess (1872-1950), Jules Clévenot (1886-1933), Alphonse Decuyper (1877-?), Louis Laufray (1881-1970), Henri Peslier (1881-1912), Pesloy (?-?) en Paul Vasseur (1884-1971)
Een opmerkelijk figuur bij de winnaars van het brons was Thomas Burgess (1872-1950). De Engelsman verhuisde in 1889 naar Parijs, omdat de Earl of Shrewsburry (1860-1921) hem vroeg om een filiaal op te starten van zijn bandenfabriek aan de Port d'Asnières van de Franse stad. Burgess voelde er zich meteen thuis, huwde een Française en sloot aan bij de Libellule de Paris. Met dat team won hij dus brons, maar hij schreef zich ook in voor drie zwemnummers. Telkens haalde hij de finale. Hij finishte als vierde in de 4.000m vrije slag, tikte als vijfde aan in de 200m rugslag, maar toen was zijn bobijntje af en hij slaagde er niet in om de 1.000m vrije slag uit te zwemmen. In 1911 lukte hij er eindelijk in om na dertien mislukte pogingen het Kanaal over te zwemmen, enkel Matthew Webb (1848-1883) had hem dat in 1875 voorgedaan. Later trainde hij de Amerikaanse Gertrude Ederle (1906-2003), de eerste vrouw die het Kanaal bedwong. In 1942 werd hij door de Nazi's geïnterneerd in het Franse Besançon.
Jules Clévenot (1886-1933) schreef ook in voor de 200 en 4.000m vrije slag en de estafette 200m vrije slag, maar brak daarin geen potten. In de 4.000m vrije slag haalde hij zelfs de meet niet.
Louis Laufray (1881-1970) startte eveneens in de 4.000m vrije slag, waarin hij derde werd in de halve finale.
Paul Vasseur (1884-1971) was vijftien jaar oud tijdens zijn eerste Olympiade. Nadien werd hij ook voor de Spelen van 1912 en 1920 geselecteerd. Tijdens die laatste uitgave probeerde hij het ook in de 400 en 4 x 200m vrije slag, maar geraakte hij niet door de reeksen.
Pupilles de Neptune de Lille 2 kreeg de tweede bronzen medaille: Camelin (?-?), Eugène Coulon (?-?), Fardelle (?-?), Fiolet (?-?), Gellé (?-?), Favier, Leriche, Louis Marc (?-?), Louis Martin (?-?) en Désiré Mérchez (1882-1968).
Désiré Alfred Mérchez (1882-1968) veroverde ook brons in de 200m estafette. Over 1000m vrije slag werd hij echter in de eerste ronde uitgeschakeld.
Gellé (?-?) trad ook aan in de 4.000m vrij, maar finishte niet.
Louis Marc (?-?) eindigde achtste in het onderwater zwemmen en tiende in de 200m zwemmen met hindernissen
Louis Martin (?-?) werd negende in de 400m vrije slag, vijfde in de 1.000m vrije slag en derde in zowel de 4.000m vrije slag als de 200m vrije slag estafette.
Berliner Swimming Club was samengesteld uit Hans Aniol (?-?), Paul Gebauer (?-?), Max Hainle (1882-1961), Georg Hax (1870-1952), Gustav Lexau (?-?), Herbert von Petersdorff (1881-1964) en Fritz Schneider (?-?).
Georg Hax (1870-1952) was van 1894 tot 1903 voorzitter van de Deutscher Schwimm-Verband (DSV) en van 1930 tot 1936 President van deze organisatie. In 1908 werd hij opnieuw voor een Olympische deelname geselecteerd, dit keer echter in het turnen. Met de Duitse ploeg eindigde hij toen vijfde in het all round nummer. Hij kwam negatief in het nieuws toen hij in 1933 in het zwemwereldje de zogenoemde Arierparagraph invoerde, waardoor de Joden uit de Deutscher Schwimm-Verband werden gesloten. Zijn zoon Heinz Hax (1900-1969) nam deel aan de moderne vijfkamp en het schieten op de Spelen van 1928, 1932 en 1936.
Berliner Swimming Club won goud op de 200m estafette, een heel eigenaardige wedstrijd bestaande uit vijf reeksen van vijf zwemmers. In de eerste reeks kreeg de winnaar 1 punt tot en met de vijfde vijf punten. In de tweede reeks ging het van zes tot tien, reeks drie was goed voor eld punten tot en met vijftien en zo verder. Het land met de minste punten won de wedstrijd en dat was dus Duitsland.
Max Hainle (1882-1961) nam ook deel aan de 1000m vrije slag, maar met zijn vierde plaats finishte hij net naast het podium.
Hans Aniol (?-?) werd met een afstand van 36m95 en een tijd van 30sec zesde in het onder-water zwemmen.
De eerste ploeg van Pupilles de Neptune de Lille was samengesteld uit Favier (?-?), Leriche (?-?), Georges Leuilieux (1879-1950), E. Martin (?-?), René Tartara (1881-1922) en Charles Treffel (1875-1947). Eigenaardig genoeg speelden Favier, Leriche en Treffel zowel voor de eerste als de tweede ploeg. Leuilieux, Martin, Merchier, Houben en Tartara eigenden zich ook brons toe op de 200m estafette
Georges Leuilieux (1879-1950) tikte in de finale van de 200m zwemmen met hindernissen aan als derde en werd zesde in de finale van de 1.000m vrije slag. Hij plaatste zichj ook voor de finale van de 200m rugslag, maar bereikte de eindmeet niet, iets wat hij in de 4.000m vrije slag nog eens overdeed.
E. Martin (?-?) finishte als zevende in de 4.000m vrije slag.
René Tartara (1881-1922) geraakte niet door de reeksen van de 200m vrije slag.
Tenslotte de samenstelling van Tritons Lillois: J. Bertrand (?-?), Victor Cadet (1878-1911), Maurice Hochepied (1881-1960), Leclerq (?-?), Tisserand (?-?), Charles de Vendeville (1882-1914) en Verbecke (?-?).
In de waterpolocompetitie werden de jongens uit Lille (= Rijsel) door Brussels SCuitgeschakeld in de eerste ronde, maar het team veroverde zilver in de 200m estafette.
J. Bertrand (?-?) probeerde het ook in de 200m met hindernissen, waarin hij negende eindigde.
Victor Cadet (1878-1911) haalde de halve finale van de 200m vrije slag, maar met zijn vierde plaats geraakte hij niet in de finale.
Maurice Hochepied (1881-1960) werd vijfde op de 200m vrije slag en zevende in zowel de 1.000m vrije slag als de 200m vrije slag met hindernissen.
Charles de Vendeville (1882-1914) haalde goud in het onder-water zwemmen, waarin hij 60 meter dreef en 1.08.4 onderbleef.
Leclercq (?-?) werd elfde in het onder-water zwemmen met 30 meter en amper 28 seconden.
Tisserand (?-?) haalde in datzelfde nummer 30m75 en bleef 48 seconden onder water.
Verbecke (?-?) werd in de finales van de 1.000m vrije slag en de 200m vrije slag met hindernissen telkens achtste.